Herhalingsles 5

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Geslachtregels

der, die, das

Doel

 

Ik kan de bepaalde en onbepaalde lidwoorden toepassen 

Ik kan het bezittelijk voornaamwoord toepassen

Wiederholung

Je hebt het po ingeleverd.

Je hebt ook de eerste grammatica onderdelen gehad. 

Je hebt een so gemaakt. 

Lidwoorden

der / die /das

ein / eine / (kein(e)) 

Mannelijk - der

- mensen of dieren van het mannelijke geslacht
bijv. der Mann, der Vater, der Opa, der Stier, der Wolf, der Hahn

- de namen van de dagen, maanden, jaargetijden, windrichtingen
bijv. der Sonntag , der Januar, der Sommer, der Norden

Vrouwelijk - die

- mensen of dieren van het vrouwelijk geslacht
bijv. die Mutter, die Schwester, die Kuh = de koe, die Wölfin = de wolvin

- woorden, die eindigen op:

-schaft -ei -heit -ung -keit -ion -ität

die Eigenschaft = de eigenschap die Fischerei = de visserij die Gelegenheit = de gelegenheid die Vorstellung = de voorstelling die Richtigkeit = de juistheid die Tradition = de traditie die Identität = de identiteit

Vervolg

- meeste woorden op -e

Bijv. die Klasse, die Tasse, die Frage, die Reise

Maar: der Junge!

Onzijdig - das

- "het" - woorden

Bijv. het huis = das Haus, het paard = das Pferd

- woorden op -lein/-chen

Bijv. das Fräulein

Meervoud - die

- altijd die

Even checken!

Welke Duitse lidwoorden waren er ook alweer?

Bij welke woorden gebruik je "der"?

Bij welke woorden gebruik je "die"?

Bij welke woorden gebruik je "das?"

Der, die oder das?

Tante

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Bruder

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Haus

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Schwester

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Freunden

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Opa und Oma

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Ei

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Königin Maxima

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Eis

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Nudeln

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Hengst

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Lehrerin

1. der
2. die
3. das

Overzicht: 

het is bijvoorbeeld: die Lehrerin (want lerares is vrouwelijk) 

de vertaling hiervan is de lerares

maar het kan natuurlijk ook een lerares zijn

De regel hierbij is: vrouwen willen altijd meer

eine Lehrerin --> ein Lehrer 

Onbepaald en bepaald lidwoord

Het bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz.

De persoon is bijvoorbeeld eigenaar of maker van het genoemde: mijn fiets, haar tekening, hun huis

Ze geven dus een bezit aan

Welke bezittelijke voornaamwoorden zijn er in het Duits?

mijn- mein    

jouw- dein  

haar- ihr   

zijn - sein  

zijn- sein   

 ons\onze - unser

jullie-euer       

hun - ihr        

uw - Ihr

Mannelijk (der) en onzijdig (das)

mijn- mein    

jouw- dein  

haar- ihr   

zijn - sein  

zijn- sein   

 ons\onze - unser

jullie-euer       

hun - ihr        

uw - Ihr

vrouwelijk (die) en meervoud (die)

mijn- meine    

jouw- deine  

haar- ihre   

zijn - seine  

zijn- seine   

 ons\onze - unsere

jullie-euere (eure)       

hun - ihre        

uw - Ihre

Let op!!!

Het bezittelijk voornaamwoord vervangt lidwoord dus:

Das ist ein Fahrrad.  = Das ist mein Fahrrad

Das ist eine Schule = Das ist meine Schule

Je schrijft niet !!!!

Das ist eine meine Schule

Even oefenen

Was ist ...............(jouw) Name (m)?

1. sein
2. mein
3. dein
4. Ihr

...............(mijn) Hobby (o) ist Handball.

1. Meine
2. Mein
3. Deine
4. Dein

Das sind..................(onze) Eltern (mv).

1. deine
2. dein
3. unser
4. unsere

............ (jullie) Weinachtsbaum (m) ist sehr schön.

1. unser
2. euere
3. unsere
4. euer

................(onze) Klassenlehrer heißt Meier.

1. Ihr
2. Ihre
3. Unser
4. Unsere

Maaike ist ..............(haar) Freundin.

1. euer
2. ihr
3. ihre
4. euere

.............(uw) Handy (o) klingelt , Frau Schmidt!

1. Dein
2. Ihr
3. Ihre
4. Deine

Deze week ga je aan de slag met paragraaf 4.