Economische modellen

Economische modellen: Model 1


1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Economische modellen: Model 1


Slide 1 - Diapositive

Een kringloopschema toont een model van de belangrijkste geldstromen in een economie. In het meest uitgebreide model onderscheiden we een vier sectoren: gezinnen – bedrijven – overheid – en buitenland. Daarnaast wordt in een kringloopschema de financiële instellingen opgenomen als bemiddelaars van sparen en lenen.

· Een model de werkelijkheid sterk vereenvoudigt. Er zijn veel meer geldstromen te verzinnen tussen deze sectoren, maar voor het gemak laten we die weg.
· Gezinnen zijn eigenaar van de productiefactoren en ontvangen dus alle inkomen dat met produceren ontstaat. Gezinnen leveren arbeid (loon ontvangen), zijn eigenaar van een bedrijf (ontvangen winst) enz..
· De pijlen (m.u.v. de gestippelde) stellen geldstromen voor. Kijk maar naar export en import.
· We gaan ervan uit dat er geen geld binnen een sector blijft ‘hangen’; de hoeveelheid geld die binnenkomt gaat er ook weer uit.
C = particuliere consumptie 
B = belastingen 
S = particuliere besparingen 
O = overheidsbestedingen (B-O) = begrotingstekort 
In = (netto) particuliere investeringen 
E = export 
M = import
 Y = nationaal inkomen (nationaal product)

Slide 2 - Diapositive

Het multipliereffect
Wanneer de overheid de economie wil stimuleren in een periode van onderbesteding en daartoe bijvoorbeeld extra geld uitgeeft voor overheidsinvesteringen (een deel van O), dan ontstaat er een zogenaamde multiplierwerking: voor het geld dat de overheid uitgeeft moeten producten worden gemaakt, de mensen die de productiefactoren hiervoor leveren verdienen nu extra inkomen. Vervolgens gaan ook deze mensen dit geld uitgeven, waardoor er weer extra productie ontstaat, enz..enz…enz…

Door het multipliereffect stijgt het nationaal inkomen uiteindelijk méér dan er in eerste instantie extra werd uitgegeven. Bijvoorbeeld: de overheid investeert € 10 mld extra → waardoor het nationaal inkomen uiteindelijk met € 15 mld stijgt.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Model 1

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Gemiddelde consumptiequote

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive