Kleding beschrijven (3-6)

¡Bienvenidos a la clase de español!
Hoy es........
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

¡Bienvenidos a la clase de español!
Hoy es........

Slide 1 - Diapositive

¿Qué hacemos hoy?
1) ¿Qué hemos hecho?
2) Objetivo
3) Llevar
4) Describir ropa
5) Evaluación

Slide 2 - Diapositive

Nuestro objetivo

Slide 3 - Diapositive

Bestuderen d-toets. Onvoldoende? Dan d-toets opnieuw maken voor vrijdag 5 juni via LessonUp.
¿Qué hemos hecho?

Slide 4 - Carte mentale

Waar gebruiken we ook alweer het werkwoord "llevar" voor?
Llevar betekent "dragen". Met dit werkwoord kun je onder andere de kleding van personen beschrijven.

Slide 5 - Diapositive

Hoe gebruiken we het werkwoord llevar 
ook alweer voor?
 
Pablo lleva una camiseta roja 
--> Pablo draagt een rood t-shirt.
Llevar betekent "dragen". Met dit werkwoord kun je onder andere de kleding van personen beschrijven.
Llevo un traje negro.
 --> Ik draag een zwart pak.
Nosotros  llevamos un jersey amarillo. 
--> Wij dragen een gele trui.

Slide 6 - Diapositive

Wat is ook alweer de vervoeging van het werkwoord llevar?
(yo) llevo, (tú) llevas, (él..) lleva, (nosotros) llevamos, (vosotros) lleváis, (ellos..) llevan.

Slide 7 - Diapositive

Vul de juiste vervoeging van "llevar" in:

Ricardo y tú_____(llevar) una corbata.

Slide 8 - Question ouverte

Vul de juiste vervoeging van "llevar" in:

Nélida y Penelope____(llevar) unas sandalias verdes.

Slide 9 - Question ouverte

Vul de juiste vervoeging van "llevar" in:

Tú____(llevar) unos vaqueros azules.

Slide 10 - Question ouverte


Welke woordenschat hebben we nodig om de kleding van iemand te beschrijven? 

Slide 11 - Diapositive

¡Vamos a escuchar!
¿Qué? Ej. 5, pág 55 (LA)

¿Cómo? Escucha y rellena las palabras en tu lista de vocabulario 3.1.

¿Tiempo? 20 minutos.

¿Listo? Aprende las palabras 3.1

Slide 12 - Diapositive

Sleep de Spaanse woorden naar de juiste kleuren.
amarillo
azul
negro
gris
rojo
verde
blanco
naranja
rosa
marrón

Slide 13 - Question de remorquage

Vertaal:
"De groene trui."

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal:
"Een rode t-shirt."

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal:
"De bruine broek.

Slide 16 - Question ouverte

Decribe a estas personas.
Benoem de kleding die deze personen dragen. 

Maak de beschrijving in je schrift.

Gebruik woordenlijst 3.1

Klaar? Leer woorden 3.1

Slide 17 - Diapositive

¿Tiempo libre?
¿Listo/a?
Estudiar palabras de tarea 3.1

Slide 18 - Diapositive

¿Qué has aprendido hoy?

Slide 19 - Carte mentale

Ik begrijp de lesstof
A
onvoldoende
B
redelijk
C
voldoende
D
goed

Slide 20 - Quiz

Fin de la clase...



  • ¿Preguntas?

  • ¿Qué salió bien?

  • ¿Qué salió mal? 



    ¿La próxima clase?
    Leer woordenlijst 3.1 van je boekje "mi familia."

    Bekijk het filmpje van de kleuren op blz. 34 van je boekje "mi familia." Leer daarna de woordenschat van de kleuren nog een keer. 

    Slide 21 - Diapositive

    ¿Qué tal la clase?

    Slide 22 - Diapositive