2M week 51 les één (online)

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

What are we going to do today?

- Who is here today?

- Previous lesson

- Recap!

- End of lesson

Write me words!

A E T R

K P L O

I M S N

H U D F

What did you do
the previous lesson?

Let's start right away!
Wat was de past continuous ook alweer?

1. Voltooid verleden tijd
2. Onvoltooid verleden tijd

Hoe maak je de past continuous ook alweer?

1. was/were + werkwoord
2. was/were + werkwoord eindigend op -ing
3. do/did + werkwoord eindigend op -ing
4. do/did + werkwoord

Vul in met de past continuous:
They ............ ............. on their presentation.

Wat was de past simple ookalweer?

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd
3. Onvoltooid tegenwoordige tijd
4. Voltooid deelwoord

Hoe vorm je de past simple ookalweer?

Grammar 3B: past continous vs. past simple

Beide tijden kunnen in één zin worden gebruikt. Dit doe je wanneer je wilt uitdrukken dat er iets aan de gang was, terwijl er iets anders begon:

I was walking in the park when it started to rain.

A ball hit my head when I was taking a photo.

https://www.perfect-english-grammar.com/past-simple-past-continuous-exercise-1.html

Grammar 3B: past continous vs. past simple

Je gebruikt de past continuous voor de langste activiteit in een zin:

He was swimming in the ocean when he saw a dolphin

Je gebruikt de past simple voor de kortste activiteit in een zin:

I was waiting an hour before you came to my house

Questions?

Go to page one hundred and thirteen in your books

Let's talk about the modals!

Modal verbs

Hulpwerkwoorden zijn anders dan andere werkwoorden. Ze veranderen niet van vorm (have to uitzondering). Na het hulpwerkwoord komt het hele werkwoord:

I should eat breakfast more often

Modal verbs

Can = iets is mogelijk of toegestaan

Could  = verleden tijd van can, netjes 'please'

Have to: Je moet iets doen. Verplicht. 

Must: Diegene die het zegt vindt dat er iets gedaan moet worden.

Should = zou moeten doen. Advies geven. 

Will = iets gaat in de toekomst gebeuren, aanbod.

Would = Iets beleefd vragen, aangeven wat jij zou doen in een situatie.

May = Iets is mogelijk.

Might = Iets is mogelijk.

Might geeft iets meer onzekerheid aan als may

... you help me with the following, please?

I can't go to the party. I .... work tomorrow evening

... you like some tea?

She .... eat more vegetables

Something ... have been done about it, now it's a mess!

Questions?