Wordorder 2TL

Wordorder 2TL
Hoe wordt een Engelse zin opgebouwd?
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Wordorder 2TL
Hoe wordt een Engelse zin opgebouwd?

Slide 1 - Diapositive

How? What?
In een normale zin in het Engels hebben de woorden een vaste volgorde.
Voorbeeld: wie, doet wat, waar, wanneer?
My sister - cycled - to school - yesterday.
Dit is voor Nederlanders niet vanzelf sprekend
Mijn zus fietste gisteren naar school.

Slide 2 - Diapositive

Bijwoorden van frequentie / tijd

Bijwoorden van tijd geven aan hoe vaak iets wel of niet gebeurt.
Ze staan voor het werkwoord. ( always, often, sometimes,never )

Behalve als er een vorm van to be in de zin staat. Dan staan ze erachter:
He is often late for work.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Bepalingen van plaats en tijd
Bepalingen van plaats en tijd staan meestal achteraan in de zin.
Je kunt een tijdbepaling ook vooraan in de zin plaatsen, maar niet in vragende zinnen!!!!
Plaats komt altijd voor tijd!
I saw my teacher in the gym yesterday.
Yesterday I saw my teacer in the gym.

Slide 5 - Diapositive

So....................
1. Onderwerp
2. Werkwoordelijk gezegde
3. Controleer of er een bijwoord van frequentie is!!!
4. Lijdend voorwerp
5. Plaats
6. Tijd

Slide 6 - Diapositive

Waar hoort het bijwoord always ?
He is late for school.

A
He is always late for school.
B
He always is late for school.
C
Always he is late for school.
D
He is late for school always.

Slide 7 - Quiz

Wie
doet
wat
waar
wanneer
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 8 - Question de remorquage

wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training

every Sunday

their son

Slide 9 - Question de remorquage

Klopt de zin?
I do my homework in the evening in my room.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Wordorder
Welke zin is juist ?
A
He bought a car yesterday in London.
B
He bought a car in London yesterday.
C
Yesterday he bought a car in London.
D
Yesterday in London he bought a car.

Slide 11 - Quiz

Onderwerp
Werk
woord
Lijdend 
voorwerp
Plaats
Tijd
I
walk
my dog
in the park
at night 

Slide 12 - Question de remorquage

And now what????
            verder werken aan huiswerk voor woensdag

Slide 13 - Diapositive