werkwoorden tt en vt herhaling

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

welke dag en datum is het vandaag?

Slide 2 - Question ouverte

Welk jaargetijde is het>
A
winter
B
herfst
C
lente
D
zomer

Slide 3 - Quiz

Doel van de les
We bespreken het laatste nieuws.
 We weten meer over de verkiezingen.
We herhalen de tegenwoordige tijd en verleden tijd van werkwoorden.

Slide 4 - Diapositive

Wat was er afgelopen week in het nieuws?

Slide 5 - Question ouverte

Schrijf zoveel mogelijk politieke partijen op.

Slide 6 - Question ouverte

• Lees de kop boven het artikel en bekijk de foto. Waar gaat het artikel over, denk je?
A
De verkiezingen
B
De verliezer van de verkiezingen
C
De winnaar van de verkiezingen

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Lien

Wie was de winnaar>

Slide 9 - Question ouverte

Wat betekent PVV?
A
Partij van de vrede
B
Partij voor de vrijheid
C
Partij voor vreemdelingen
D
Partij voor vrienden

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Lien

Werkwoorden/doe woorden
tt=tegenwoordige tijd= nu

vt=verleden tijd= al geweest

Slide 12 - Diapositive

De tegenwoordige tijd...
A
speelt zich in het verleden af
B
speelt zich in het nu af
C
speelt zich in de toekomst af

Slide 13 - Quiz

Wat is de verleden tijd van botsen
A
ik botste
B
ik botstte

Slide 14 - Quiz

Van elk werkwoord bestaat een tegenwoordige tijd en een verleden tijd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
gebruikt
B
gebruikd
C
gebruikte
D
gebruiken

Slide 16 - Quiz

Wat is de verleden tijd van ruiken
A
ik rook
B
ik ruikte

Slide 17 - Quiz

Wat is de verleden tijd?

ik loop
A
ik liep
B
ik loopte
C
ik loopde
D
ik liepte

Slide 18 - Quiz

De 'tegenwoordige tijd' is NU.
Welke zin is in de tegenwoordige tijd?
A
De kinderen spelen in de tuin.
B
De kinderen speelden in de tuin.

Slide 19 - Quiz


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond

Slide 20 - Quiz

Hamas liet gevangenen vrij.
Wat is waar?
A
Een liet kun je zingen
B
Liet is de vt van laten
C
Liet is de tt van laten

Slide 21 - Quiz

Geven (verleden tijd)
A
Ik geef
B
Ik gaf

Slide 22 - Quiz

wat is de tegenwoordige tijd?
A
roken
B
ruiken
C
geroken

Slide 23 - Quiz

Maak de vragen van de startkrant
Succes!

Slide 24 - Diapositive

Afsluiting  les
Wat heb je vandaag geleerd?


Heb je alles af kunnen krijgen wat je wilde?

Slide 25 - Diapositive