Verkiezingen

• Burgerschap
• MBO
• Studiejaar 1

Verkiezingen

Lesdoelen

Aan het einde van de les.....

1. kan ik de basisbegrippen met betrekking tot verkiezingen benoemen, zoals stemmen en kandidaten (herinneren)
2. kan ik  het verkiezingsproces beschrijven. (toepassen)
3. kan ik verschillende rollen in het verkiezingsproces identificeren, zoals die van (niet)kiezers en kandidaten. (analyseren)

Planning

1. Voorkennis ophalen
2. Wat zijn de (voorlopige) uitslagen?
3. hoe worden de zetels verdeeld?
4. Hoe nu verder?
5. Maak jij je zorgen?

Wat weet ik al over de verkiezingen?

Wat waren de uitslagen?

hoe worden de zetels verdeeld?

1. Er zijn 150 zetels in de tweede kamer. 
2. Als bekend is hoeveel geldige stemmen er in totaal zijn uitgebracht, wordt de kiesdeler bepaald. Dat is het aantal stemmen dat recht geeft op één zetel. = 150 zetels : aantal geldenige stemmen. Dit laat zien hoeveel stemmen er nodig zijn voor 1 zetel
3. Er is een meerderheid in de tweede kamer nodig 76 zetels (coalitie). Dit betekent dat politieke partijen moeten samenwerken om een regering te vormen

Hoe nu verder?

beschrijf het verkiezingsproces

Het individu dat stemt tijdens verkiezingen. Hun rol is om hun stem uit te brengen.

1. Kiezer
2. Kandidaat
3. Minister president
4. coalitie

Een persoon die zich verkiesbaar stelt voor een bepaald politiek ambt. Kandidaten voeren campagne, presenteren hun standpunten en proberen stemmen te winnen.

1. Kiezer
2. Kandidaat
3. Oppositie
4. Coalitie

Iemand die de verantwoordelijkheid heeft aan het opstellen en uitvoeren van regeringsbeleid

1. Oppositielid
2. Ministerpresident
3. Coalitielid
4. Kiezer

Maak jij je zorgen over de toekomst, waarom wel/niet?

Ik ga iedereen langs.