3HV - les 45

Programa
  1. Perfecto
  2. Zinnen schrijven 
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Programa
  1. Perfecto
  2. Zinnen schrijven 

Slide 1 - Diapositive

Presente perfecto

Slide 2 - Diapositive

he
hemos
ha
habéis
has
han
Yo
Nosotros
Ella
Vosotros
Ellos

Slide 3 - Question de remorquage

he
hemos
ha
habéis
has
han
ik heb
wij hebben
hij/zij/u heeft
Jullie hebben
Jij hebt
zij hebben

Slide 4 - Question de remorquage

onregelmatige ww

decir (zeggen)

poner (neerleggen/zetten)

ver (zien)

abrir (openen)

escribir (schrijven)

hacer (doen/maken)

volver (teruggaan)

leer (lezen)

romper (breken, stuk maken)

morir ( sterven, doodgaan)

ser (zijn)

ir (gaan)

participios (voltooid deelwoord)

dicho

puesto

visto

abierto

escrito

hecho

vuelto

leído

roto

muerto

sido

ido

Uitzonderingen!

Slide 5 - Diapositive

Presente perfecto en SE-werkwoorden 
1. Hulpwerkwoord en voltooid deelwoord moeten bij elkaar staan!
2. Me, te, se, nos, os, se staan helemaal vooraan!

Heel werkwoord > Levantarse: opstaan

Tegenw. tijd > Me levanto: ik sta op, te levantas: jij staat op 

Voltooide tijd > Me he levantado: ik ben opgestaan (lett.: ik heb mij opgericht)

Slide 6 - Diapositive

Om Spaanse zinnen op de goede manier te schrijven, hou je rekening met de onderstaande vragen 

  1. Staan alle werkwoorden bij elkaar? En is per zin 1 werkwoord vervoegd?
  2. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord? (no, nunca, nadie, nada)
  3. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd? (dus tegenwoordige tijd, toekomende tijd, etc.)
  4. Staat dat werkwoord goed vervoegd bij de juiste persoonsvorm? ; yo soy, ellos hablan etc
  5. Staat de tijdsaanduiding* vóór of achteraan de zin?  (gisteren, vanochtend, in 1898, om half drie)
  6. Staat de plaatsbepaling** vóór of achteraan de zin? (hier/daar, in Madrid, bij de Kwakel, boven, achter)
  7. Zijn de bijvoeglijk-,bezittelijk voornaamwoord en lidwoord aan het zelfstandig naamwoord aangepast? vb. : Un libro rojo; Nuestra casa roja.
  8. Hebben de vraagwoorden accenten?  é , í, á ó, ú ?;  Denk ook aan de ¿? en de ¡!
  9. Heb je voor de bijzin de bovenstaande regels opnieuw toegepast?

Stappen om Spaanse zinnen te schrijven
¿Cómo escribir frases en español?

Slide 7 - Diapositive

Om Spaanse zinnen op de goede manier te schrijven, hou je rekening met de onderstaande vragen 
  1. Staan alle werkwoorden bij elkaar? En is per zin 1 werkwoord vervoegd?
vb: Ik wil met jou op het strand wandelen.
"Quiero caminar contigo en la playa"
2. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord? (no, nunca, nadie, nada)
vb: Ik wil niet met jou op het strand wandelen.
No quiero caminar contigo en la playa; Nunca quiero caminar contigo en la playa
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven
¿Cómo escribir frases en español?

Slide 8 - Diapositive

3. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd? (dus tegenwoordige tijd, toekomende tijd, voltooide tijd etc.) 
Quiero caminar contigo en la playa
Voy a querer caminar contigo en la playa; Ik ga met jou op het strand willen lopen
He querido caminar contigo en la playa; ik heb gewild om met jou op het strand te lopen.
4. Staat dat werkwoord goed vervoegd bij de juiste persoonsvorm? 
Nosotros queremos caminar contigo en la playa; Wij willen met jou op het strand lopen.
Ella quiere caminar contigo en la playa; Zij wil met jou op het strand lopen.
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven
¿Cómo escribir frases en español?

Slide 9 - Diapositive

5. Staat de tijdsaanduiding* vóór of achteraan de zin?  (gisteren, vanochtend, in 1898, om half drie)
Mañana quiero caminar contigo en la playa; Morgen wil ik met jou op het strand lopen.
Esta semana he comido pescado contigo en la playa; Deze week heb ik met jou op het strand vis gegeten. 
6. Staat de plaatsbepaling** vóór of achteraan de zin? (hier/daar, in Madrid, bij de Kwakel, boven, achter)
Quiero caminar contigo en la playa de Málaga; Ik wil met jou op het strand van Malaga lopen. / En Málaga hemos caminado mucho en la playa
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven
¿Cómo escribir frases en español?

Slide 10 - Diapositive

7. Zijn de bijvoeglijk-,bezittelijk voornaamwoord en lidwoord aan het zelfstandig naamwoord aangepast? vb: Un libro rojo; Nuestra casa roja.
Hemos caminado por la playa bonita; We hebben gelopen over het mooie strand
Nuestros pies están cansado, porque hemos caminado dos horas por la playa;
Onze voeten zijn moe, want we hebben twee uur over het strand gelopen  
8. Hebben de vraagwoorden accenten? é, í, á ó, ú ?; Denk ook aan de ¿? en de ¡!
¡Nuestros pies están cansado, porque hemos caminado dos horas por la playa!
9.Heb je voor de bijzin de bovenstaande regels opnieuw toegepast?
Nuestros pies están cansado, porque hemos caminado dos horas por la playa;
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven
¿Cómo escribir frases en español?

Slide 11 - Diapositive


1. Het is koud en het wordt donker in het dorp.
2. De zwembroek is te klein en de slippers zijn te groot.
3. Wij hebben morgen afgesproken om in de zee te zwemmen.
4. Ik heb mijn handdoeken vergeten bij de ingang. 
5. Het bos en het strand zijn fantastisch in de zomer.
6. Kijk! Ze heeft het formulier ingevuld.
7. In de koffer liggen een kaart, twee bikini's en de rode bal.
Zinnen schrijven
Schrijf je zinnen zelf!
Alle woordjes komen uit de stof van Cap 6
en het groene boekje.
PS: Docenten zien Translate gebruik!
timer
1:00

Slide 12 - Diapositive

1. Het is koud en het wordt donker in het dorp.  
Hace frío y se hace de noche en el pueblo.
2. De zwembroek is te klein en de slippers zijn te groot.
El bañado es demasiado pequeño y las chanclas son demasiada grandes.
3.Wij hebben morgen afgesproken om in de zee te zwemmen.
Mañana hemos quedado para nadar en el mar
4. Ik heb mijn handdoeken vergeten bij de ingang. 
He olvidado mis toallas en la entrada.
5. Het bos en het strand zijn fantastisch in de zomer.    
El bosque y la playa son estupendos en el verano.
6.Kijk! Ze heeft het formulier ingevuld.
¡Mira! Ha rellenado el formulario.
7. In de koffer liggen een kaart, twee bikini's en de rode bal.
En la maleta están un mapa, dos bikinis y un balón rojo.
Zinnen schrijven, antwoorden

Slide 13 - Diapositive

¿Qué vas a hacer?/Wat ga je doen:Opdrachten bezittelijk vnw (pag 50-53)
¿Qué necesitas?/ Wat heb je nodig?: Tu libro verde
¿Cómo trabajas?/ Hoe werk je?: Tú trabajas solo/sola ; Alleen werken
¿Cuánto tiempo?: 30 minutos. 
Objetivo (doel): Je oefent voor het PW zinnen schrijven

He terminado la tarea ¿y ahora?/ Klaar, en nu?
Verder leren >>>> voca 6.1 ,6.2, 6.3 en ww roze blad.
Ook kun je  werkwoorden oefenen met Verbuga
Trabajo autónomo
-
Zelfstandig werk
Paso a paso: Stappenplan 

Slide 14 - Diapositive

Werkwoorden oefenen met Verbuga; 
Regelmatig
Actuar
Andar
Bailar
Buscar
Comer
Cortar
Creer
Enviar
Estudiar
Explicar
Hablar
Leer


Lavarse
Llamarse
Levantarse
Pagar
Peinarse
Repetir
Utilizar
Vivir

Slide 15 - Diapositive

Werkwoorden oefenen met Verbuga; 
Onregelmatig
Acostarse (ue)
Agradecer (1e)
Almorzar (ue)
Arrepentirse (ie)
Caer (1e)
Cerrar (ie)
Coger (1e)
Colgar (1e)
Comenzar (ie)
Conducir (1e) Conocer (1e)
Construir (1e)


Contar (ue)
corregir (1e) costar (ue)
Dar (1e)
Decir (i)
Defender (ie)
Despedirse (i)
Distinguir (1e)
Doler (ue)
Dormir (ue)
Elegir (1e)
Empezar (ie)
Encender (ie)
Encontrar (ue)
Estar (1e)
Hacer (1e)
Incluir (1e)
Ir (volledig)
Jugar (u-ue)
Medir (i)
Mentir (ie)
Merendar (ie)
Nacer (1e)
Ofrecer (1e)
Oír (volledig)
Parecer (1e)
Pedir (i)
Perder (ie)
Poder (ue)
Probar (ue)
Querer (ie)
Recordar (ue)
Preferir (ie)
Reír (i)
saber (1e)
Salir (1e)

Seguir (i)
Sentarse (ie)
Seguir (i)
Sentirse (ie)
ser (volledig)
servir (i)
soñar (ue)
tener (ie)
traducir (1e)
venir (1e)
vestirse (i)
volver (ue)

Slide 16 - Diapositive

1. Sleep de Nederlandse betekenis naar het Spaanse werkwoord.
Levantarse
traer
empezar
oír
sentirse
llegar
entender
llevar
abrir
Opstaan
Brengen
Beginnen
horen
voelen
aankomen / arriveren
Begrijpen
meenemen/ dragen
openen

Slide 17 - Question de remorquage

levantarse
mirar
dormir (ue)
entender (ie)
empezar (ie)
oír
terminar
salir
abrir 
escribir
kijken
schrijven
beginnen
horen
slapen
opstaan
eindigen
begrijpen
uitgaan
openen

Slide 18 - Question de remorquage

Vocabulario 6.1
el  camino
está prohibido
estupendo
hay que
es una lástima
demasiado
participar en
de wandeling / 
de weg
het is  verboden
fantastisch / super
je / jullie moet(en)
het is jammer
Te veel
meedoen met

Slide 19 - Question de remorquage

Vocabulario 6.2
hace frío
la semana
de slippers
los jóvenes
el impermeable
nadar
quedar
jugar al tenis
het is koud
de week
las chanclas
de jongeren
het regenpak
zwemmen
afspreken
tennissen

Slide 20 - Question de remorquage

Voca. 6.3
1 si te atreves 2 el alojamiento 3 la ola 4 el corazón
5 empezar 6 bailar 7 esta noche 8 el /la mejor 9 inolvidable

timer
4:00

zet geen punten slashes of komma's in je antwoord, alleen spaties

Slide 21 - Question ouverte

de zomer
de lente
de ochtend.
de herfst
de winter
de avond, 
de nacht
de middag
el verano
la primavera
la mañana
el otoño
el invierno
La noche
la tarde

Slide 22 - Question de remorquage

¿Hemos conseguido los objetivos de esta clase?

1. Jullie herhalen het gebruik van het voltooid deelwoord (+ hulpwerkwoord)

2.Jullie gaan oefenen met schrijven in het Spaans mbv schrijfregels


Hebben we de doelen voor deze les gehaald?

Slide 23 - Diapositive

APRENDE (LEER):  
VOCA 6.1 t/m 6.3 ( NL> ESP)
+ roze werkwoordenblad 25 t/m 35
+
begin met het leren vd stof voor het SO. 
>>>>Werkwoorden!!!!<<<<
 gebruik Quizlet en Verbuga

Los deberes para la próxima clase
(het huiswerk voor de volgende les...)
¡Mucha suerte!; veel succes!

Slide 24 - Diapositive

y... ¿Qué has aprendido hoy?
¿Hay preguntas? (zijn er vragen?)

Slide 25 - Diapositive