Clase 29_P4 3HV Escribir frases (G I PP F P)verbos irregulares (cambio de sonido),

¡Bienvenidos a tu clase de español!
29
Hoy es martes
30 de mayo de 2023
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

¡Bienvenidos a tu clase de español!
29
Hoy es martes
30 de mayo de 2023

Slide 1 - Diapositive

El programa de hoy
1) Planning tot aan de toetsweek

2) Nakijken oefening 3

3) Herhaling: Werkwoorden met klankverandering
+ oefening
4) Zelfstandig werken oefenopdracht 4 in classroom

5) Lesson up quiz 6.1, 6.2, 6.3 of verbuga werkwoorden




Hoy es lunes, 
el 16 de enero de 2023

Slide 2 - Diapositive

Om Spaanse zinnen op de goede manier te schrijven, hou je rekening met de onderstaande vragen 

  1. Staan alle werkwoorden bij elkaar? En is per zin 1 werkwoord vervoegd?
  2. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord? (no, nunca, nadie, nada)
  3. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd? (dus tegenwoordige tijd, toekomende tijd, etc.)
  4. Staat dat werkwoord goed vervoegd bij de juiste persoonsvorm? ; yo soy, ellos hablan etc
  5. Staat de tijdsaanduiding* vóór of achteraan de zin?  (gisteren, vanochtend, in 1898, om half drie)
  6. Staat de plaatsbepaling** vóór of achteraan de zin? (hier/daar, in Madrid, bij de Kwakel, boven, achter)
  7. Zijn de bijvoeglijk-,bezittelijk voornaamwoord en lidwoord aan het zelfstandig naamwoord aangepast? vb. : Un libro rojo; Nuestra casa roja.
  8. Hebben de vraagwoorden accenten?  é , í, á ó, ú ?;  Denk ook aan de ¿? en de ¡!
  9. Heb je voor de bijzin de bovenstaande regels opnieuw toegepast?

Stappen om Spaanse zinnen te schrijven
¿Cómo escribir frases en español?

Slide 3 - Diapositive

1. Staan alle werkwoorden bij elkaar?
Meestal staan de werkwoorden bij elkaar, maar het belangrijkste werkwoord in de zin moet vervoegd zijn
voorbeelden
"Pedro no quiere hacer sus deberes".
Pedro wil zijn huiswerk niet maken.

"Quiero caminar contigo en la playa".
Ik wil met jou op het strand wandelen.
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 4 - Diapositive

2. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord?
Voorbeelden:
Pedro No quiere hacer sus deberes, of 
Pedro Nunca quiere hacer sus deberes,
 
No quiero caminar contigo en la playa; 
Nunca quiero caminar contigo en la playa
Maar bij gebruik van dubbele ontkenning: 
Pedro no va nunca al cine.  (zie groene boekje, pag. 30)
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 5 - Diapositive

3. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd, vervoegd met de juiste persoonsvorm? Dus...
Tegenwoordige tijd
Voltooid deelwoord
Toekomende tijd.
hablar
(yo) hablo
yo he hablado
voy a hablar
dormir
(yo) duermo
(yo)he dormido
voy a dormir
levantarse
(yo) me levanto
(yo)me he levantado
voy a levantarme
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven
Voorbeelden:
Quiero caminar contigo en la playa; Ik wil met jou op het strand lopen 
Voy a caminar contigo en la playa; Ik ga met jou op het strand lopen.
He caminado contigo en la playa; ik heb met jou op het strand gelopen.

Slide 6 - Diapositive

4. Staat het werkwoord goed vervoegd met de juiste persoonsvorm? 
Nosotros queremos caminar contigo en la playa; 
Wij willen met jou op het strand lopen.
Ella quiere caminar contigo en la playa; 
Zij wil met jou op het strand lopen.
Los niños duermen en la cama de sus padres
De kinderen slapen in het bed van hun ouders
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 7 - Diapositive

5. Staat de tijdsbepaling voor- of achteraan in de zin?
Wat geeft een tijdsbepaling aan? :
(gisteren, vorige maand, in 1898, om half drie, etc.)
Voorbeelden:
Mañana quiero caminar contigo en la playa; Morgen wil ik met jou op het strand lopen.
Esta semana he comido pescado contigo en la playa; Deze week heb ik met jou op het strand vis gegeten. 
"Esta mañana he comido cereales con yogur"
of "He comido cereales con yogur esta mañana "
Ik heb müsli met yoghurt gegeten deze ochtend 
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 8 - Diapositive

6. Staat de plaatsbepaling voor- of achteraan in de zin?
Wat geeft een plaatsbepaling aan? :
(hier, daar, in Madrid, in de klas, in de Kwakel etc.)
Voorbeelden:
"Esta mañana he aprendido muchas cosas nuevas en la clase.";
Deze ochtend (tijdsbepaling) heb ik veel nieuwe dingen geleerd in de les (plaatsbepaling).
"En Sevilla puedes ver muchos museos interesantes"; In Sevilla kun je veel interessante musea zien
"Quiero caminar contigo en la playa de Málaga; Ik wil met jou op het strand van Malaga lopen
"En Málaga hemos caminado mucho en la playa"; In Malaga hebben we veel op het strand gelopen. 
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 9 - Diapositive

7. Mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud bij het bijvoegelijk naamwoord
Het bijvoegelijk naamwoord staat (meestal) achter het zelfstandig naamwoord:
un libro rojo ; unos libros rojos
la camiseta roja ; las camisetas rojas
Vb: Hemos caminado por la playa bonita; We hebben over het mooie strand gelopen.

Denk aan de uitzonderingen!!!: E, L
el libro azul; los libros azules en NIET: azulo, azulos
la camiseta elegante ; las camisetas elegantes 
en NIET:eleganto/ -a, elegantos/ -as.




Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 10 - Diapositive

8. Mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud bij het bezittelijk voornaamwoord
Het bezitteijk voornaamwoord staat voor het zelfstandig naamwoord en geeft aan van wie iets /iemand is: 





mijn boeken - mis libros 
jouw boeken - tus libros
zijn vrienden - sus amigos
onze zoons - nuestros hijos
onze dochters - nuestras hijas
jullie broers - vuestros hermanos
jullie zussen - vuestras hermanas 
hun laptops - sus portatiles
mijn boek - mi libro  
jouw boek - tu libro 
zijn/haar /uw vriend - su amigo 
onze zoon - nuestro hijo
onze dochter - nuestra hija 
jullie broer - vuestro hermano 
jullie zus - vuestra hermana  
hun/uw laptop - su portátil 
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven
Voorbeeld: Nuestras piernas están cansadas; Onze benen zijn moe

Slide 11 - Diapositive

9. Los acentos; Gebruik ze!: á,é,ó,í,ú,ñ,¿?,¡!
Hoe maak je het accent?: Alt gr + de letter die je nodig hebt.

1)Vraagwoorden hebben altijd accenten: dóndecómo, qué, quién, cuándo, por qué, cuánto(-s), cuál(-es)
2)Vervoegingen: m.n. bij estar en vaak bij vosotros*
3) Let ook op verschil: él <> el ; hij <> de/het
4) Vaak is er ook een accent bij woorden die eindigen op -ión: la canción, 
    la estación, la instrucción.

Voorbeeld: 
- ¡Nuestros pies están muy cansados!,  
- ¿Por qué? Hemos caminado demasiado esta mañana.


*) maar niet bij ser, ir en ver!; sois, vais, veis
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 12 - Diapositive

10.Heb je voor de bijzin de bovenstaande regels opnieuw toegepast?
Heb je voor de bijzin de bovenstaande regels opnieuw toegepast?

"Nuestros pies están cansados (1), porque hemos caminado dos horas por la playa (2).
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 13 - Diapositive

Welke tijd gebruiken?
Op de toets vind je deze symbolen terug:
(P)= Presente (tegenwoordige tijd)
Denk aan de werkwoorden met klankverandering in de stam!
(F)= Futuro (toekomende tijd; ir+a+heel werkwoord) 
Herkenning: In de zin staan "gaan" én een ander werkwoord
(PP)=Presente perfecto (hulpwerkw. haber + voltooid dw.)
Herkenning: In de zin staan een vorm van "hebben" en een ander werkwoord dat begint met: ge- / be- 
Bv: bedacht, gegeten, gedaan , etc.
Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 14 - Diapositive

Werkwoorden met klankverandering in de stam 
die je moet kunnen vervoegen:(pág. 68-70 werkboek)
¡Hay 4 grupos! Er zijn 4 groepen werkwoorden waar de klank verandert:

(e>ie)
 ( o>ue)
 (u_ue)
(e>i)
cerrar 
comenzar
entender
tener
perder
pensar
sentir
preferir
venir
despertarse

poder
probar
dormir
acostarse
encontrar
volver
recordar
almorzar
 jugar
pedir
servir
seguir
decir
vestirse 

Slide 15 - Diapositive

Werkwoorden met klankverandering in de stam 
(pág. 68-70 de tu libro verde)
Verandert alléén bij:
1. YO
2. TÚ
3. ÉL, ELLA, USTED
6. ELLOS, ELLAS, USTEDES

Slide 16 - Diapositive

Onregelmatige werkwoorden bij YO :
(pág. 68-70 werkboek)
(-OY)
(-GO)
 (-ZCO)
(-É)
(-O)
ESTAR (ESTOY)
DAR (DOY)
HACER (HAGO)
PONER (PONGO)
SALIR (SALGO)
TENER (TENGO)
VENIR (VENGO)
DECIR (DIGO)
SEGUIR (SIGO)
CONOCER (CONOZCO)
CONDUCIR (CONDUZCO)
PARECER (PAREZCO)
TRADUCIR (TRADUZCO)
OFRECER (OFREZCO)
AGRADECER (AGRADEZCO)


SABER(SÉ)
VER (VEO)

Slide 17 - Diapositive

Welke uitgang krijgen deze werkwoorden in de YO-vorm? 
Sleep de hele werkwoorden naar de vervoeging toe.
-OY
-GO
-ZCO
-O
conocer
tener
saber
traducir
salir
poner
ver
estar
hacer
dar
venir
decir*
ofrecer
conducir
seguir*

Slide 18 - Question de remorquage

  1. Jij sloot het raam voor de leraar (i)
  2. Deze woensdag hebben we voetbal met de jongens gespeeld
  3. Ik ken veel Spaanse woorden
  4. Zij begreep dat Spaanse meisje niet.
  5. We zijn moe en gaan om half tien naar bed
  6. zij hebben liever een appeltaart gewild.
  7. Wij bestellen een kip in het restaurant. Maar er is alleen Pizza. 

  8. Encuentras un móvil en el baño. ¿De quién es este?
  9. Piensa en su abuela. Ella está en casa con su perro.
  10. Ella recuerda aquel* día hermoso con él en el mar.   
  11. Siguen a mi hermana en Instagram. No me gusta eso.
  12. Aquel bebé tiene un año. Ella duerme todavía.
  13. Ellos quieren volver a casa

*) daarginds

Opdracht zonder chromebook!
1. Alleen werken
2. Schrijf de zinnen in je groene werkboek.
3. Een woordenboek mag!

timer
20:00
Vertaal de volgende zinnen en vervoeg de werkwoorden. 
Let op de klankveranderingen en uitzonderingen!

Slide 19 - Diapositive

  1. Jij sloot het raam voor de leraar - Tú cerraste la ventana para el profesor
  2. Deze woensdag hebben we voetbal gespeeld met de jongens - Este miércoles hemos jugado al fútbol con los chicos
  3. Ik ken veel Spaanse woorden - Yo conozco muchas palabras españolas
  4. Zij begreep dat Spaanse meisje niet. - No entendió esa chica española.
  5. Wij zijn moe en gaan om half tien naar bed- Estamos cansados/-as y nos acostamos a las nueve y media
  6. Zij hebben liever een appeltaart gewild. - Han preferido una tarta de manzana
  7. Wij bestellen een kip in het restaurant, maar er is alleen Pizza.- Pedimos un pollo en el restaurante , pero solo hay pizza.   

  8. Encuentras un móvil en el baño. ¿De quién es este? - Jij vindt een mobiel op het toilet. Van wie is deze?
  9. Piensa en su abuela. Ella está en casa con su perro. - Hij denkt aan zijn oma. Zij is thuis met haar hond.
  10. Ella recuerda aquel día hermoso con él en el mar. -  Zij herinnert zich die* mooie dag met hem in zee. 
  11. Siguen a mi hermana en Instagram. No me gusta eso. Zij volgen mijn zus op Instagram. Ik vind dat niet leuk
  12. Aquel bebé tiene un año. Ella duerme todavía. Die baby is 1 jaar oud. Zij slaapt nog. 
  13. Ellos quieren volver a casa. Zij willen naar huis teruggaan.
                                                                                                                                           *) daarginds
Vertaal de volgende zinnen en vervoeg de werkwoorden. 
Let op de klankveranderingen en uitzonderingen!
AQUÍ TIENES LAS RESPUESTAS:
(hier heb je de antwoorden)

Slide 20 - Diapositive

Una tarea más...
  1. Het is altijd grappig om naar de stad te gaan met mijn rare oom (P)
  2. Veel mensen hebben dit jaar de wandelsport beoefend(PP)
  3. Ik vind het leuk om in de uitverkoop te kopen.
  4. Hij is de rode sneakers aan het kopen voor vijfenveertig euro gekocht en een hij koopt ook de dure tas (G)(P)
  5. De moeilijkheid van canyoning was het oefenen met het team (I)
  6. Mijn vader heeft die dure riem gekocht, maar (pero) het is te elegant voor hem(PP) (P)
  7. De goedkope groene rok die je gaat kopen, is een saai kledingstuk (F) (P)
  8. Wanneer je alle dagen oefent, zul je meer succes hebben (F)
  9. Jullie hebben de wedstrijd gewonnen, zij heeft verloren met schaatsen (P)
  10. De tip die ik voor jullie heb: jullie moeten heel goed uitrusten!(P)
Schrijf je zinnen zelf!
Alle woordjes komen uit de stof van Cap 6
en het groene boekje.
Docenten herkennen Translate gebruik!

Slide 21 - Diapositive

y... ¿Qué has aprendido hoy?
¿Hay preguntas? (zijn er vragen?)

Slide 22 - Diapositive