klas 3 voegwoorden

Klas 3
Grammatica H4
voegwoorden
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Klas 3
Grammatica H4
voegwoorden

Slide 1 - Diapositive

Wat denk jij dat voegwoorden zijn?
A
Voegwoorden verbinden alinea's met elkaar
B
Voegwoorden verbinden woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar
C
Voegwoorden verbinden teksten met elkaar
D
Voegwoorden verwijzen terug naar iets wat eerder genoemd is in een zin

Slide 2 - Quiz

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden woorden, woordgroepen of zinnen aan elkaar plakken.

Slide 3 - Diapositive

Dus...

Een voegwoord is het woord waarmee twee zinnen aan elkaar geplakt (gevoegd) worden.

VOORBEELD:
Tom schreeuwt, omdat hij zijn arm heeft gebroken.

Tom schreeuwt
omdat  -----> voegwoord
hij zijn arm gebroken heeft



Slide 4 - Diapositive

Voegwoord
Andere voorbeelden van voegwoorden zijn:
en
maar
want
of
tenzij
terwijl
...

Slide 5 - Diapositive

Let op!
Voegwoorden zijn bij begrijpend lezen vaak signaalwoorden!
Maar in grammatica woordsoorten noemen we het voegwoorden.


Slide 6 - Diapositive




Woordsoorten

Slide 7 - Diapositive

Deze woorden geven aan wat er gebeurt of wat iemand doet....
A
dat is natuurlijk een zelfstandig nw!
B
dat is een werkwoord
C
ik geloof een voegwoord
D
Huh?

Slide 8 - Quiz

Tot welke woordsoort hoort 'met'?
A
lw
B
vz
C
zn

Slide 9 - Quiz

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
bijwoord
Lars
en
Martine
morgen
gaan
rellen
op
het
Museumplein

Slide 10 - Question de remorquage

Sleep de woorden naar je juiste categorie woordsoorten.
lw
znw
bnw
vz
ww
De
eekhoorn
klom
in
de
hoge
boom.

Slide 11 - Question de remorquage

Bij welk antwoord staan alleen woordsoorten?
A
Lidwoord, persoonsvorm, gezegde
B
Persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp
C
Werkwoord, voegwoord, lidwoord
D
Ik weet niet wat woordsoorten zijn

Slide 12 - Quiz

Ik ga een LEKKER taartje eten, want mijn broertje is jarig.
A
lekker is een voegwoord
B
lekker is een bijvoeglijk naamwoord
C
lekker puh!

Slide 13 - Quiz

Hoeveel werkwoorden heeft deze zin?
De verroeste schaatsen worden door mijn opa gerepareerd.
A
1
B
3
C
4
D
2

Slide 14 - Quiz

De auto is rood.
Rood is....
A
een BN
B
een VZ
C
een WW

Slide 15 - Quiz

Woorden voor mensen, dieren, planten, natuurverschijnselen, dingen, namen en gevoel zijn:
voorzetsels
bijvoeglijke naamwoorden
lidwoorden
zelfstandige naamwoorden

Slide 16 - Question de remorquage

Als ik een hondje krijg, ben ik blij!
ALS....
A
is een VZ
B
is een VOEGWOORD
C
Is een BN

Slide 17 - Quiz

Als ik een paard krijg, ben ik blij.
BEN.....
A
is een jongensnaam dus ZNW
B
is een WW
C
is een voegwoord

Slide 18 - Quiz

Is het een beetje duidelijk?

De laatste vier.....

Slide 19 - Diapositive

Op een boerderij wonen lijkt me niks, want dat stinkt.
"want"...
A
is een voegwoord
B
is een vz
C
is een bn

Slide 20 - Quiz

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
werkwoord
bezittelijk vnw
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
bijvoeglijk nw
jouw
gekke
tante
is
in
de
tuin

Slide 21 - Question de remorquage

Dit is een mooie, laatste zin.
"Zin" is...
A
hier een ww, van zin hebben in
B
is hier een znw, want je kunt er "de" voor zetten.
C
ik bak er niet veel van... :)
D
Ja, ik snap het! het is een voegwoord

Slide 22 - Quiz

EINDE

Slide 23 - Diapositive