K2C Lezen hoofdstuk 1,2 en 3

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Ik zit klaar voor de les:

• Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
  
• Mijn telefoon zit in mijn tas.
• Mijn oortjes zijn uit.
• Mijn jas hangt aan de kapstok.
  
• Ik heb geen pet of capuchon op.
  
• Ik eet of drink niet meer.

Lezen

Hoofdstuk 1, 2 en 3

Wat gaan wij behandelen denk je?

Onderdelen

-Onderwerp en deelonderwerpen van een tekst

-Hoofdzaken en bijzaken

- Samenhang in een tekst (signaalwoorden)

Hoofdstuk 1

Leerdoel: Je kunt het onderwerp en de deelonderwerpen vinden in een tekst.

Bladzijde 12

Uit welke drie onderdelen bestaat een tekst?

Wat is een onderwerp?

Een goede tekst bestaat uit 

drie delen

- een inleiding

- het middenstuk (kern)

- een slot

INLEIDING

- vertelt op een interessante en boeiende manier wat het onderwerp van een tekst is

MIDDENSTUK (KERN)

- bestaat vaak uit meerdere alinea's

- vertelt in elke alinea iets nieuws over het onderwerp

- elke alinea kan een tussenkopje hebben

SLOT

- dit is de afronding van de tekst

- hierin staat de conclusie, de hoofdgedachte of een samenvatting met de belangrijkste zaken op een rij

ONDERWERP

Een tekst of een verhaal gaat ergens over.

Dit noem je het onderwerp van een tekst.

Lees de tekst eerst oriënterend 

en stel dan de vraag: 

Waarover gaat de hele tekst?

DEELONDERWERPEN

In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden.

Deze kleinere aspecten van het onderwerp zijn deelonderwerpen.

Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.

DEELONDERWERPEN

Als je heel snel wilt weten wat de deelonderwerpen in een tekst zijn, dan lees je een tekst globaal.

Bij globaal lezen lees je alleen de eerste en de laatste zin van elke alinea.

Huiswerk

Les 1: opdracht 1 en 2 op blz. 12 t/m. 14

Les 2: opdracht 3 en 4 op blz. 15 en 16

Klaar? Opdracht 5 maken!

Ik zit klaar voor de les:

• Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
  
• Mijn telefoon zit in mijn tas.
• Mijn oortjes zijn uit.
• Mijn jas hangt aan de kapstok.
  
• Ik heb geen pet of capuchon op.
  
• Ik eet of drink niet meer.

Boek uitzoeken

Voor volgende week donderdag (17 Nov) heeft iedereen een boek uitgekozen voor de fictieopdracht.

Fictieopdracht staat onder studiewijzers.

Elke Nederlands les heb je je boek bij je!

Hoofdstuk 2

Leerdoel: Je kunt onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken.

Bladzijde 38

Hoofdzaken

De belangrijkste informatie in een tekst noem je de hoofdzaken

Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.

De hoofdzaken van een tekst vind je in de inleiding en/of het slot. 

Ook iedere alinea heeft een hoofdzaak. Deze vind je in de eerste of laatste zin.

De lay-out (opmaak) van de tekst helpt je ook om de hoofdzaken te vinden. Let op vetgedrukt, of andere kleuren

Bijzaken

De niet zo belangrijke zaken in een tekst noem je de bijzaken. 

Dit zijn bijvoorbeeld:

• Voorbeelden en extra uitleg
• Maakt de tekst duidelijker, leuker of beter te begrijpen.

Vooral in de alinea's in het middenstuk vind je voorbeelden en extra uitleg

Teksten met meer alinea's

- elke alinea heeft een eigen 

   hoofdzaak, want de schrijver 

   wil in elke alinea iets vertellen

- de rest van de zinnen zijn 

   bijzaak

Huiswerk

Les 1: opdracht 1 en 2 op blz. 39 t/m. 41

Les 2: opdracht 3 en 4 op blz. 41 t/m 43

Klaar? Opdracht 5 maken!

Ik zit klaar voor de les:

• Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
  
• Mijn telefoon zit in mijn tas.
• Mijn oortjes zijn uit.
• Mijn jas hangt aan de kapstok.
  
• Ik heb geen pet of capuchon op.
  
• Ik eet of drink niet meer.

Hoofdstuk 3

Leerdoel: Je kunt opsommingen en tegenstellingen herkennen aan de hand van signaalwoorden

Bladzijde 64

Signaalwoorden

Geven aan op welke manier woorden, zinnen of alinea's met elkaar samenhangen.

Deze samenhang heet tekstverband.

Tekstverbanden

Er zijn veel verschillende soorten tekstverbanden. Jullie moeten er twee kennen.

1. Opsommend verband

2. Tegenstellend verband

Opsommend verband

Geven een opsomming aan. 

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, verder en tenslotte.

Tegenstellend verband

Geeft aan dat er zaken worden genoemd die het tegenovergestelde zijn.

Signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant ... aan de andere kant.

Huiswerk

Les 1: opdracht 1 en 2 vanaf blz. 65

Les 2: opdracht 3 en 4 vanaf blz. 67

Klaar? Lezen in je leesboek