Les 1 H6 formuleren: lastige verwijswoorden

Goedemorgen!
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Goedemorgen!

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  • Stil lezen
  • Huiswerk nakijken (H4 formuleren formuleren)
  • Voorkennis activeren
  • H6 uitleg
  • Aan de slag met huiswerk (voor maandag) of aan de slag met schrijfdossier

Slide 2 - Diapositive

Stil lezen
timer
15:00

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen voor vandaag
  • Aan het eind van de les weet ik wanneer ik hen/hun moet gebruiken
  • Aan het eind van de les weet ik wanneer ik dat/wat moet gebruiken
  • Aan het eind van de les week ik wanneer ik waar + voorzetsel en voorzetsel + wie moet gebruiken

Slide 4 - Diapositive

Huiswerk nakijken H4
blz. 122/123 opdracht 1 t/m 4

Slide 5 - Diapositive

Voorkennis H6

Slide 6 - Diapositive

Wanneer gebruik je het woordje 'hun'?

Slide 7 - Carte mentale

Mijn ouders geven de bloemen aan hen/hun.
A
hen
B
hun

Slide 8 - Quiz

Gisteren heb ik maar een appje gestuurd naar de leerling ... ik een opdracht moet maken.
A
met wie
B
waarmee

Slide 9 - Quiz

In de achtbaan gaan is echt het spannendste ... ik gedaan heb in de vakantie.
A
dat
B
wat

Slide 10 - Quiz

Hen/hun
Als er een voorzetsel voor staat: altijd 'hen'
Ik heb de snoepjes aan hen gegeven.
Als je er 'voor' of 'aan' voor kan denken: 'hun'
Ik heb hun de snoepjes gegeven.
Als het een lijdend voorwerp is: 'hen'
Ik help hen graag voor Nederlands.

Slide 11 - Diapositive

Wat
1. Als je verwijst naar 'dat': Datgene wat je daar laat zien
2. Als je verwijst naar 'alles, niets, iets, het enige': Alles wat je zegt klopt.
3. Als je verwijst naar overtreffende trap: Het leukste wat ik ooit gedaan heb.
4. Als je terugverwijst naar de hele zin: Ik sta vroeg op, wat erg veel invloed heeft op mijn humeur.

Slide 12 - Diapositive

Waar + voorzetsel / voorzetsel + wie
Je gebruikt waar + voorzetsel als je naar dingen, dieren en zaken verwijst: 
Het kasteel waar we naar op vakantie gaan.

Je gebruikt voorzetsel + wie als je naar mensen verwijst:
Het meisje met wie ik samenwerk zit al achter haar laptop.

Slide 13 - Diapositive

Aan de slag!
Maken: opdracht 1 t/m 5 blz. 182/183

Verder met je schrijfdossier

Slide 14 - Diapositive

Wat moet je leren voor de toets? 
H1 formuleren: zinnen correct begrenzen blz. 32
H2 formuleren: verwijzen naar de- en het-woorden blz. 62
H3 formuleren: verbanden tussen (delen) van zinnen blz. 92
H4 formuleren: verwijswoorden blz. 122
H6 formuleren: lastige verwijswoorden blz. 182


Slide 15 - Diapositive