Formuleren H6

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Programma

• Toetsdatum: 26 mei a.s. (Woordenschat H3 en H4 + Formuleren H5 en H6). 
• Bespreken huiswerk:  ik ben vergeten om het huiswerk in Magister te zetten!!! 
• opdrachten van Formuleren H6.
• Herhaling Formuleren H5
• Huiswerk

Lesdoel

Je kunt de trappen van vergelijking correct gebruiken met 'als' en 'dan'.

Je kent de lastige verwijswoorden (hen/hun, dat, voorzetsel + wie/ waar+voorzetsel) en je kunt ze juist gebruiken.

Welke zin is fout? Leg ook uit waarom!
a) De vrouw op wie Adrie zat te wachten, droeg een rode jurk.
b) De vrouw waarop Adrie zat te wachten, droeg een rode jurk.

Maken opdracht 1 en 2 blz. 182 en 183 in je boek

Je krijgt 7 minuten de tijd om ze te maken. Daarna gaan we ze bespreken. De leerlingen die ze al online hebben gemaakt, kunnen de tijd eventueel gebruiken om de toetsstof te bestuderen.

Met welke verwijswoorden verwijs je naar een mannelijk zelfstandig naamwoord (enkelvoud)?

Met welke verwijswoorden verwijs je naar een onzijdig zelfstandig naamwoord (enkelvoud)?

Herhaling theorie verwijswoorden

In Formuleren H4 heb je geleerd dat je met verwijswoorden verwijst naar een woord dat al eerder is genoemd.

Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het geslacht van het woord waarnaar je verwijst.

Naar zelfstandige naamwoorden            verwijs je met:           en:

in het enkelvoud, mannelijk                       hij, hem, zijn                deze en die

in het enkelvoud, vrouwelijk                      zij, ze, haar                    deze en die

in het enkelvoud, onzijdig                           het, zijn                          dit en dat

in het meervoud                                              zij, ze, hen, hun           deze en die

Wanneer gebruik je het verwijswoord 'hun'?

1. Als dit woord een een lijdend voorwerp is. (Ik zie hun.)
2. Als dit woord een meewerkend voorwerp is MET voorzetsel. (Ik geef het aan hun.)
3. Als dit woord een meewerkend voorwerp is ZONDER voorzetsel. (Ik geef het hun.)
4. Als het woord een onderwerp is. (Hun zeggen.)

Wanneer gebruik je het verwijswoord 'wat'?

1. Als je verwijst naar een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.
2. Als je verwijst naar een onzijdig zelfstandig naamwoord.
3. Als je verwijst naar een mannelijk zelfstandig naamwoord,
4. Als je verwijst naar een overtreffende trap.

Wanneer gebruik je het verwijswoord 'dat'?

1. Als je verwijst naar een onzijdig zelfstandig naamwoord (enkelvoud).
2. Als je verwijst naar 'datgene'.
3. Als je verwijst naar 'alles', 'iets', 'niets', 'het enige'.
4. Als je verwijst naar een mannelijk zelfstandig naamwoord (enkelvoud).

Wanneer gebruik je 'waar + voorzetsel'?

1. Als je verwijst naar mensen. (De vrouw waarover ik sprak..)
2. Als je verwijst naar dieren. (De hond waarmee ik heb gewandeld...)

Lastige verwijswoorden

Wanneer gebruik je 'hen' en wanneer gebruik je 'hun'?

• 'Hen' gebruik je als het om een lijdend voorwerp gaat of als het na een voorzetsel komt.

Bijvoorbeeld: Ik zie hen. Ik geef een boek aan hen. Ik doe het voor hen.

• 'Hun' gebruik je als het om een meewerkend voorwerp gaat zonder voorzetsel.

Bijvoorbeeld: Ik geef hun een boek.

Dat of wat?

Als je verwijst naar een onzijdig zelfstandig naamwoord in het enkelvoud gebruik je 'dat'. Het cadeau dat ik heb gekregen, is geweldig.

Je gebruikt 'wat' om te verwijzen naar:

• dat, datgene (Dat wat je nu eet, is bedorven).
• alles, iets, niets, het enige. (Alles wat je zegt, is waar.)
• een overtreffende trap (Het mooiste wat ik ooit heb gezien...) Maar let op: Het mooiste boek dat ik ooit heb gelezen, is...
• een hele zin (Hij is niet gegaan, wat ik niet leuk vind.)

Waar + voorzetsel of voorzetsel + wie?

Als je naar mensen verwijst gebruik je voorzetsel + wie:

De man over wie ik je vertelde... De vrouw van wie ik hield... Het jongetje met wie ik naar de kermis ben gegaan....

Als je verwijst naar dingen of dieren gebruik je waar + voorzetsel (aan elkaar):

De leeuw waarover ik je vertelde.... Het cadeau waarmee ik hem verraste....

De taart waarvan ik stiekem proefde....

Herhaling theorie Formuleren H5

Als/dan - ik/mij, jij/jou,hij/hem, zij/haar, wij/ons, zij/hen,hun

ik/mij, jij/jou, hij/hem, zij/haar etc.

a) Als je mij vraagt wie ik liever vind, moet ik zeggen dat ik jou net zo lief vind als hem. (... als ik hem vind.) Je gebruikt 'als' omdat je te maken hebt met een stellende trap.

b) Ik vind dat jij vergeleken met je zus wel leuker reageert dan zij. (...dan zij reageert.) Je gebruikt hier 'dan' omdat je te maken hebt met een vergrotende trap.

Door de zin af te maken hoor je wat je moet invullen!

Vul de juiste woorden in en maak de zin langer ter controle:

Hij vroeg mij of ik jou liever help dan/als hij/hem.

Vul de juiste woorden in en maak de zin langer ter controle:

Mijn zus geeft niet zo veel geld uit aan kleding als/dan jij/jou.

Vul de juiste woorden in en maak de zin langer ter controle:

Jolanda kan veel beter keepen dan/als ik/mij.

Flyer maken

Je hebt een leesboek gelezen. Binnenkort moet je een flyer voor dit boek maken, maar we gaan eerst leren wat een flyer is en hoe je het maken ervan het beste kunt aanpakken.

Huiswerk

1) Maken opdrachten Formuleren H6 opdracht 4 + 5 (blz. 183) + Toetsstof leren: Woordenschat H3 en 4 + Formuleren H5 en H6. Dinsdag a.s. krijg je een oefentoetsje

2) Online maken startopdracht en opdracht 1 van Schrijven H6 over het maken van een flyer. Deze opdrachten staan ook in je boek op blz. 168-169.