La négation/De ontkenning

La négation/de ontkenning
Doel:
-Ik weet hoe ik een zin ontkennend moet maken


1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

La négation/de ontkenning
Doel:
-Ik weet hoe ik een zin ontkennend moet maken


Slide 1 - Diapositive

 La négation
(de ontkenning)



Hoe zeg je in het Frans dat iets niet zo is?

Tu es français? --> Non, je ne suis pas français.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Dus:

In het Nederlands: niet en geen

In het Frans altijd twee woorden: ne..... pas


Ne staat vóór de persoonsvorm

Pas staat direct achter de persoonsvorm



Slide 4 - Diapositive

Stappenplan


1.   Zoek de persoonsvorm (eerste werkwoord in de zin).

2.  Zet ne voor de persoonsvorm

3. Zet pas achter de persoonsvorm


Begint de persoonsvorm met een klinker/h  -> n'



Slide 5 - Diapositive

NE/N'..........PAS
De betekenis van niet/geen is in het Frans: ne/n' ... pas
Ne/n' komt voor de persoonsvorm (eerste werkwoord in de zin), pas komt erachter




BV:                   Mijn zus werkt op school                -        Ma soeur travaille à l'école
BV:                   Mijn zus werkt niet op school       -       Ma soeur ne travaille pas à l'école

BV:                   Ik luister muziek                                         -        J'écoute la musique
                          Ik luister geen muziek                             -        Je n'écoute pas la musique

Slide 6 - Diapositive

In welke zin is de ontkenning goed toegepast?
A
Ne pas je aime l'école.
B
Pas l'école ne je aime.
C
J'aime ne pas l'école.
D
Je n'aime pas l'école.

Slide 7 - Quiz

Haal de ontkenning uit de zin:
Ma mère ne danse pas dans la cuisine.
A
ma mère
B
dans la cuisine
C
ne...pas
D
ce soir

Slide 8 - Quiz

Uit welke twee woorden bestaat de ontkenning (niet/geen) in het Frans?
A
ne...pas
B
nes...pas
C
non...pas
D
nein...pas

Slide 9 - Quiz

Tu es sympa (niet)
A
Tu ne es pas sympa
B
Tu es ne sympa pas
C
Tu n'es pas sympa
D
Tu n'es sympa pas

Slide 10 - Quiz

Maak de zin ontkennend:
Il cherche les livres.

Slide 11 - Question ouverte

Maak ontkennend:
Nous sommes à la maison

Slide 12 - Question ouverte

Maak de zin ontkennend: Nous avons deux chiens.

Slide 13 - Question ouverte

Maak de zin ontkennend:
Je regarde la télé.

Slide 14 - Question ouverte

Uitzondering!
Il y a = er is/ er zijn
Bij een ontkenning wordt dit: il n'y a pas 

C'est = het is
Bij een ontkenning wordt dit: ce n'est pas

Slide 15 - Diapositive

* Planning 
* Port-folio
* leren voor toets U3 -->WRTS
                                                                      --> woordje meppen  
                 

Slide 16 - Diapositive