Lesuitvoering en Evaluatie 03

Een vlotte leerling wil een kruispunt met een in- en uitrit constructie oversteken. De leerling twijfelde of er een auto van rechts kwam. Uiteindelijk steekt de leerling het kruispunt over. Wat moet de rijinstructeur doen.
A
Na de uitvoering, met de leerling bespreken wat hij in deze situatie moeilijk vond.
B
Na de uitvoering met de leerling bespreken hoe de voorrang is geregeld.
C
Na de uitvoering met de leerling bespreken wat er fout is gegaan.
1 / 60
suivant
Slide 1: Quiz
RijopleidingBeroepsopleiding

Cette leçon contient 60 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Een vlotte leerling wil een kruispunt met een in- en uitrit constructie oversteken. De leerling twijfelde of er een auto van rechts kwam. Uiteindelijk steekt de leerling het kruispunt over. Wat moet de rijinstructeur doen.
A
Na de uitvoering, met de leerling bespreken wat hij in deze situatie moeilijk vond.
B
Na de uitvoering met de leerling bespreken hoe de voorrang is geregeld.
C
Na de uitvoering met de leerling bespreken wat er fout is gegaan.

Slide 1 - Quiz

Je nadert met een beginnende leerling een turbo rotonde met een vrij liggend fietspad en een VOP.
Op dat moment steekt een fietser over op de rijbaan.
De leerling is net voor de VOP.
Wat moet de rijinstructeur doen.
A
Begeleiden en instructie geven.
B
Zeggen stop, want de fietser heeft voorrang.
C
Niets zeggen.

Slide 2 - Quiz

Wat doet de instructeur aan het begin van de les?
A
Hij geeft de leerling opdracht te starten en weg te rijden
B
Hij geeft een samenvatting van de vorige les en deelt de leerdoelen van deze les mee.
C
Hij bespreekt de leerdoelen van de actuele les.

Slide 3 - Quiz

Je vertelt de leerling de deelhandelingen van het invoegen.
Wat is het didactisch gevolg hiervan?
A
Dan weet hij precies hoe hij de deelhandelingen moet uitvoeren.
B
Hij weet niet wat hij met deze informatie moet doen.
C
Hij gaat fouten maken bij het invoegen.

Slide 4 - Quiz

Je hebt met je leerling eenvoudige kruispunten geoefend. Dat ging wel goed. Nu wil je complexe kruispunten oefenen. Je zegt: "we hebben eenvoudige kruispunten geoefend, dat heb je heel goed gedaan, nu gaan we complexe kruispunten oefenen, je weet wel hoe je dat moet doen".
Wat gaat de leerling doen?
A
De leerling snapt niet hoe hij moet doen.
B
De leerling raakt gemotiveerd.
C
De leerling weet precies wat hij moet doen.

Slide 5 - Quiz

De instructeur leg uit hoe je moet parkeren op een steile helling langs een trottoirband. Hij vertelt er niet bij dat de wielen in recht uitstand moeten staan. Hij vertelt dit terwijl de leerling bezig is met het inparkeren. Wat is didactisch gezien het meest waarschijnlijke gevolg voor de leerling?
A
De leerling zal fouten maken in de uitvoering.
B
De leerling krijgt een onvolledige beeld van de parkeermanoeuvre.
C
De leerling gaat met meer zelfvertrouwen oefenen.

Slide 6 - Quiz

Je wilt met een leerling gaan oefenen op het achteruit rijden naast een trottoirband.
Wat is de beste manier.
A
Je doet dit een keer en herhaal dit in de volgende les.
B
Je doet dit meerdere keren maar telkens ergens anders.
C
Je doet dit meerdere keren op de zelfde plaats.

Slide 7 - Quiz

Je wilt weten of een leerling het oversteken van kruispunten begrijpt en stelt hem een vraag, welke vraag kan je hem het beste stellen.
A
Doelgerichte vragen.
B
Open vragen.
C
Gesloten vragen.

Slide 8 - Quiz

U gaat met de leerling voor het eerst invoegen op de snelweg. U bespreekt de belangrijkste deelhandelingen van het invoegen: ruimtekussen, kijken, scannen, voor laten gaan, richtingaanwijzer gebruiken, sturen, etc. Wat is de belangrijkste didactische functie van deze uitleg van deelhandelingen voor de leerling?
A
Hij gaat met meer zelfvertrouwen de snelweg op.
B
Hij is volledig geïnformeerd over hoe hij moet invoegen.
C
Hij voert de deelhandelingen van het invoegen goed uit.

Slide 9 - Quiz

Een leerling moet voor het eerst achteruit rijden in een aangeven bocht. In de uitleg vertel je de LL het volgende: "Je moet in de spiegels kijken, dan insturen en dan zorgen dat je goed uitkomt".
Wat zal het meest waarschijnlijke gevolg zijn voor de LL.
A
LL weet welke stappen hij moet uitvoeren.
B
LL weet hoe hij bocht achteruit moet rijden.
C
LL gaat met een zelfverzekerd gevoel achteruit rijden.

Slide 10 - Quiz

LL gaat voor het eerst afslaan op een kruispunt binnen de bebouwde kom, waarbij sprake is van tegemoet komend verkeer. Wat is de didactische functie van de uitleg van de deelhandelingen voor de LL.
A
LL gaat fouten maken bij het afslaan.
B
LL voert stappen van het afslaan goed uit.
C
LL heeft een volledig beeld van het afslaan.

Slide 11 - Quiz

U gaat met een leerling het 'tegemoet komen' oefenen. U legt alle deelhandelingen grondig uit. Wat is het meest waarschijnlijke gevolg van deze uitleg voor de leerling?
A
Hij zal minder fouten maken bij het 'tegemoet komen'
B
Hij weet waar hij op moet letten bij het 'tegemoet komen'.
C
Hij zal de lestijd optimaal benutten.

Slide 12 - Quiz

De instructeur gaat met een leerling voor het eerst kruispunten oefenen. Hij bespreekt alle belangrijke deelhandelingen met de leerling?
A
Hij krijgt een volledig beeld van de rijtaak "berijden van kruispunten".
B
Hij maakt minder fouten bij het berijden van kruispunten.
C
Hij begint met meer zelfvertrouwen aan de les kruispunten.

Slide 13 - Quiz

Uw leerling gaat vandaag leren inhalen. U vertelt dat bij inhalen het inschatten van snelheid het meest moeilijkste is. Wat is het belangrijkste doel van de bespreking?
A
De aandacht van de leerling richten op de taak uitvoering "inhalen".
B
De leerling zelfvertrouwen geven bij het inhalen.
C
De leerling waarschuwen voor overmoedig gedrag.

Slide 14 - Quiz

De leerling maakte de vorige les een fout bij de regel "2 seconden volgafstand".
Dit vertel je aan het begin van de nieuwe les aan de leerling. Wat is hiervan het gevolg?
A
Hij zal het zich niet meer herinneren.
B
Leerling weet precies wat hij fout had gedaan.
C
Leerling zal in het vervolg rekening houden met de 2 seconden regel.

Slide 15 - Quiz

De instructeur heeft een leerling net een uitgebreide uitleg gegeven over complexe rotondes. De instructeur weet niet zeker of de leerling zijn uitleg begrepen heeft. Hoe kan hij didactisch gezien het beste handelen?
A
Hij vraagt: wat vond je van mijn uitleg.
B
Hij vraagt: vond je mijn uitleg goed.
C
Hij vraagt: of de uitleg moet worden herhaald.

Slide 16 - Quiz

De instructeur heeft een leerling net een uitgebreide uitleg gegeven over complexe rotondes. De instructeur weet niet zeker of de leerling het begrepen heeft. Hoe kan hij didactisch gezien het beste handelen?
A
Hij vraagt: wat vond je van mijn uitleg.
B
Hij vraagt: vond je mijn uitleg goed.
C
Hij vraag: is mijn manier van uitleggen duidelijk.

Slide 17 - Quiz

Je hebt een hele strakke tijdsplanning voor je rijlessen. Je dreigt in een file terecht te komen met je leerling. Wat doe je?
A
Je gaat zo snel mogelijk de snelweg af, en kiest een alternatieve route.
B
Je houdt je aan de geplande route.
C
Je gaat bellen met de planning of je belt met de leerlingen die daarna les hebben.

Slide 18 - Quiz

Je wilt een gevorderde leerling uitdagen die bezig is met complexe handelingen. Wat doe je?
A
Je laat de leerling kiezen uit drie routes.
B
Je laat de leerling zelf een route kiezen.
C
Je geeft enkele oriëntatiepunten.

Slide 19 - Quiz

's Morgens hoor je op het nieuws dat het gaat sneeuwen. Wat doe je?
A
Je zegt alle lessen af.
B
Je lest alleen maar op de snelweg, want deze is al schoongemaakt.
C
Je gaat de leerlingen onder jouw begeleiding laten rijden in de sneeuw.

Slide 20 - Quiz

In je rijles rijdt je met de leerling naar een tankstation omdat je niet meer weet hoe de route loopt. Wat is hiervan het effect?
A
Minder effectieve lestijd voor de leerling.
B
Meer effectieve lestijd voor de leerling.
C
De leerling raakt meer gemotiveerd.

Slide 21 - Quiz

Een leerling moet wisselen van rijstrook naar links en direct daarna weer naar rechts. Hij vergeet daarbij richting aan te geven naar links. Wat doe je?
A
Je zegt niets en geeft de leerling de kans zijn fout te herstellen.
B
Je wijst hem direct op zijn gemaakte fout.
C
Je zegt niets en aan het einde van de les vertel je hem wat hij had moeten doen.

Slide 22 - Quiz

LL rijdt in de fase van EVS. LL nadert een bord binnen de bebouwde kom. LL vermindert zijn snelheid niet. Wat doe je in deze situatie.
A
Je wijst naar het bord bebouwde kom.
B
Je vertelt dat hij te snel rijdt.
C
Je vraagt of de LL haast heeft.

Slide 23 - Quiz

Je gaat vandaag de les inhalen behandelen. Inhalen legt je uit, maar verwijst daarbij niet naar de voorgaande les. Wat zal het meest waarschijnlijke gevolg hiervan zijn.
A
LL gaat een fout maken tijdens de les.
B
LL weet niet wat nodig is om een volgende leerstap te maken.
C
LL gaat met zelfvertrouwen oefenen.

Slide 24 - Quiz

Je hebt de vorige les herhaalt en je wilt de leerling nieuwe onderdelen aanleren. Hoe kan je dat het beste aan je leerling vertellen?
A
Je gaat de vorige les samenvatten, herhalen en uitleggen wat hij deze les gaat oefenen.
B
Je legt uit wat hij deze les zal oefenen en je begint gewoon met de les.
C
Je geeft alleen een samenvatting van de vorige les en tijdens het rijden vertel je wat hij deze les kan verwachten.

Slide 25 - Quiz

Je nadert met een beginnende leerling een kruispunt wat geregeld is met verkeerslichten. De leerling remt niet af voor het rode verkeerslicht.
Wat doe je in deze situatie.
A
Ingrijpen en stelt de leerling gerust.
B
Ingrijpen en niets zeggen.
C
Je laat de leerling doorrijden.

Slide 26 - Quiz

De rijinstructeur vertelt de leerling de deelstappen van file parkeren grondig. Wat voor gevolg heeft dit voor de leerling.
A
Dat weet de leerling waar hij moet opletten.
B
Dan kan de leerling een beeld vormen.
C
Dan kan de leerling bijna foutloos parkeren.

Slide 27 - Quiz

Je moet de foutgedraging aan de leerling vertellen. Hoe moet je dit vertellen.
A
De globale foutgedraging.
B
Foutgedraging en de gevolgen.
C
Specifieke foutgedraging en de gevolgen.

Slide 28 - Quiz

Voor de les legt de rijinstructeur uit dat je in bochten te maken hebt met middelpuntvliedende kracht en wat objecten in een auto doen. De leerling knikt. Wat is het gevolg?
A
De leerling neemt na de uitleg de bochten al gelijk beter.
B
Het heeft geen invloed op de rijstijl van de leerling.
C
De leerling weet precies wat er in een bocht gebeurt.

Slide 29 - Quiz

Aan het begin van je les, tijdens de uitleg, gaat je mobiele telefoon. Je herkent het nummer van de rijschool en je weet dat die alleen bellen als er iets verandert in de planning. Wat doe je didactisch gezien in dit geval?
A
Je neemt de telefoon aan en vraagt of ze na de les willen terugbellen.
B
Je neemt de telefoon aan en staat je collega van de planning helemaal te woord.
C
Je neemt de telefoon niet op.

Slide 30 - Quiz

Je nadert met je leerling een turborotonde. Hoe kun je er voor zorgen dat je leerling het overzicht behoud en de volle aandacht bij het rijden kan behouden?
A
Je legt deze situatie voor de les uit met behulp van een situatieschets.
B
Je begeleid de leerling extra tijdens het berijden van de rotonde.
C
Je zegt niets en laat de leerling het zelf uitzoeken.

Slide 31 - Quiz

Je hebt te maken met een onzekere LL. Wat zou je in deze situatie het beste kunnen doen.
A
LL vertellen wat in de les wordt behandeld en in welke volgorde.
B
LL zelf laten vertellen wat in de les aan de orde komt en in welke volg orde.
C
Voor het oefenen van het nieuwe onderdeel, vragen stellen aan de LL.

Slide 32 - Quiz

In de inleiding ga je het aanvangsniveau vaststellen van de LL. Je gaat vragen stellen over.
A
Onderwerp van de vorige les.
B
Onderwerp van de vorige les en reeds behandelde onderwerpen die van belang zijn voor de les van vandaag.
C
Onderwerp van de vorige les en alle andere lessen die reeds zijn behandeld.

Slide 33 - Quiz

Je hebt je leerling een nieuw instructieonderdeel aangeleerd. Bij het einde van de les zegt de LL.
Ik weet niet wat ik met dit onderdeel straks moet. Wat hebt je onjuist gedaan.
A
Geen praktijkgerichte motivatie gegeven.
B
Niet voldoende gelegenheid gegeven om vragen te stellen.
C
Niet duidelijk en concreet de doelstelling vastgesteld.

Slide 34 - Quiz

LL rijdt in de fase van EVS. Je rijdt met de LL in een flauwe bocht. In deze bocht loopt een groep militairen. Je denkt dat de LL de groep militairen niet heeft gezien. Hoe handel je in deze situatie.
A
Je zegt niets.
B
Je zegt: "rij iets meer naar links".
C
Je zegt: "Je mag de militairen niet omver rijden".

Slide 35 - Quiz

LL rijdt in de fase van EVS. De LL rijdt op een gegeven moment te dicht langs een fietser. Hoe reageer je in deze situatie.
A
Je zegt: "Je moet in het vervolg niet zo dicht langs een fietser rijden".
B
Je zegt: "Wat is de reden dat je zo dicht naast de fietser reed".
C
Je zegt niets.

Slide 36 - Quiz

Wanneer breng je als rijinstructeur het milieu aspect aan de orde tijdens de rijlessen.
A
In de fase van CVS.
B
Vlak voor het examen.
C
Meteen bij de bediening van het voertuig.

Slide 37 - Quiz

Je leerling heeft de vorige les eenvoudige kruispunten afgerond. Nu wil je complexe kruispunten gaan oefenen. Je haalt je leerling op en laat hem meteen een route rijden met complexe kruispunten zonder vooruit blik en uitleg. Wat zal het gevolg hier van zijn bij de leerling?
A
De leerling moet laat zien dat hij zelfstandig een oplossing kan vinden.
B
De leerling weet niet precies wat hij kan verwachten en hoe hij moet handelen.
C
De leerling raakt gemotiveerder.

Slide 38 - Quiz

Wat is het doel van intest.
A
Dat de leerling les op maat krijgt.
B
Rijinstructeur weet wanneer hij examen kan aanvragen.
C
Om de tijdsplanning beter te kunnen bepalen.

Slide 39 - Quiz

Hoe kun je de leerling in aanraking brengen met een complex kruispunt.
A
Vragen stellen aan de hand van het huiswerk.
B
Na het berijden van een kruispunt vragen: wat heb je waargenomen en voorspelt.
C
Voor het berijden van het kruispunt vragen: Hoe is de voorrang geregeld.

Slide 40 - Quiz

Een leerling gaat voor de eerste keer leren invoegen op de autosnelweg. Voor de oefening heeft de instructeur een volledige uitleg gegeven hoe hij de deelhandelingen moet uitvoeren. Wat zal hiervan het gevolg zijn bij de leerling?
A
De leerling raakt gespannen.
B
De leerling zal fouten maken tijden het invoegen.
C
De leerling weet hoe hij alle deelhandeling moet uitvoeren.

Slide 41 - Quiz

Een leerling gaat voor de eerste keer leren invoegen op de autosnelweg. Voor de oefening heeft de instructeur slechts de deelhandelingen aan de leerling vertelt. Wat zal hiervan het gevolg zijn bij de leerling?
A
De leerling weet precies hoe hij moet invoegen.
B
De leerling zal fouten maken tijden het invoegen.
C
De leerling weet hoe hij alle deelhandeling moet uitvoeren.

Slide 42 - Quiz

U komt met uw leerling bij een kruispunt aan. De leerling mag zelf beslissen welke kant hij opgaat. Aan de overkant van de weg is het bord doodlopende weg geplaatst. De weg waarop u rijdt is vrij smal en er staan veel auto's geparkeerd. Wat kunt u onderwijskundig gezien het beste doen.
A
U wijst uw leerling naar het bord doodlopende weg.
B
U zegt tegen de leerling: "denk aan de auto's die links staan".
C
U zegt niets en laat de leerling gewoon doorrijden.

Slide 43 - Quiz

U wilt de leerling hardop laten vertellen tijdens het uitvoeren van een handeling. Hoe doet u dat?
A
De leerling op grond van waarnemen laten voorspellen, evalueren en beslissen.
B
De leerling hardop laten zeggen wat hij waarneemt in de situatie en wat hij beslist te doen.
C
De leerling aan de hand van de belangrijke stappen laten vertellen wat hij gaat doen.

Slide 44 - Quiz

Je bent met een leerling aan het lessen die bijna op examen gaat. Onderweg komt je in een mistbank terecht. Hoe handel je in deze situatie.
A
De route meteen aanpassen.
B
Je laat de leerling stoppen en je wisselt van plaats.
C
Je gaat de leerling coachen.

Slide 45 - Quiz

De rijinstructeur komt met een leerling die in de fase van zelfstandig rijden zit in een complexe verkeerssituatie terecht. De weg is zeer smal en druk met een wegversmalling door werkzaamheden aan de weg. Wat is didactisch gezien de meest optimale handeling in deze situatie.
A
De leerling zelfstandig laten doorrijden.
B
De leerling extra ondersteunen bij het verder rijden.
C
De leerling zo snel mogelijk een andere weg laten nemen.

Slide 46 - Quiz

U geeft les aan een gevorderde leerling en nadert een voorrangkruispunt waarbij u voorrang heeft. De leerling gaat stoppen om voorrang te verlenen, waar/wat is fout gegaan?
A
Waarnemen.
B
Evaluatie.
C
Voorspellen.

Slide 47 - Quiz

Je gaat je leerling invoegen aanleren, je gaat naar de autosnelweg toe, er is een korte invoegstrook, je ziet een vrachtwagen aan komen met kort daarvoor een personen auto. Het is vrij druk op de autosnelweg. Uiteindelijk moet de leerling het invoegen afbreken. Waar is het fout gegaan?
A
Waarnemen.
B
Voorspellen.
C
Evalueren.

Slide 48 - Quiz

Leerling wilt invoegen op de autosnelweg er komt een vrachtauto aanrijden, leerling heeft de snelheid van de vrachtauto niet goed ingeschat en vervolgens voegt hij in en stuurt meteen terug. Wat heeft de leerling fout gedaan?
A
Voorspellen..
B
Waarnemen.
C
Evalueren.

Slide 49 - Quiz

Je gaat met je leerling invoegen op de autosnelweg. Op de linkerrijstrook was een auto en de leerling vond dat het voldoende afstand was om in te voegen. Hij voegt in vlak voor een vrachtauto, deze vrachtauto moet hard afremmen, waarmee heeft de leerling geen rekening gehouden.
A
Verder vooruit kijken.
B
Veiligheidsmarges niet in acht genomen..
C
Te veel gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte.

Slide 50 - Quiz

U bent aan het lessen en net ter hoogte van een VOP staat een ambulance auto die bezig is met een slachtoffer en uw leerling rijdt het voorbij en overschrijdt een doorgetrokken streep op eigen initiatief en u vraagt waarom hij dit gedaan heeft. Welke motivatie is juist?
A
Leerling legt uit dat hij vanwege de doorstroming had gedaan..
B
Leerling legt uit dat hij in het kader van veiligheid dit had gedaan.
C
Leerling legt uit dat dit wettelijk zo was geregeld.

Slide 51 - Quiz

Bij het schakelen gaat een LL ruw om met de pook. Je pakt hand vast van de LL en samen bedien je de versnellingspook. Hoe kan deze actie van je zelf benoemen.
A
Niet doen om misverstanden te voorkomen..
B
Deze actie is de juiste manier van handelen.
C
Afhankelijk van de reactie van de LL moet het wel of niet doen.

Slide 52 - Quiz

LL is bezig met EVS. LL komt in een moeilijke verkeerssituatie (foto) terecht. Deze situatie kan zonder meer aangemerkt worden als zijnde een CVS. Wat kan je het beste doen in deze situatie.
A
Begeleiden..
B
Coachen.
C
Zelfstandig laten uitvoeren.

Slide 53 - Quiz

Wat moet een rijinstructeur doen om de betrokkenheid van de cursisten tijdens een theoretische les zo groot mogelijk te maken?
A
Cursisten gericht vragen stellen..
B
Een docerende werkvorm toepassen.
C
Veel vragen stellen aan actieve cursisten.

Slide 54 - Quiz

Een leerling had te laat gebeld dat hij ergens anders opgehaald moest worden. Daardoor komt de rijinstructeur in tijdnood. De rijinstructeur wilt meteen beginnen met de nieuwe les. Wat kan je zeggen voor wat betreft deze aanpak.
A
Hij kan inderdaad meteen beginnen met nieuwe les.
B
Alvorens met de nieuwe les te beginnen moet hij eerst het aanvangsniveau vaststellen..
C
Hij mag met de nieuwe les beginnen als hij later op de oude les terugkomt.

Slide 55 - Quiz

Je oefent met een leerling complexe verkeerssituatie.
Je leerling rijdt een kruispunt op. Hij kijkt: Voor- Links- Rechts. Hij ziet niets aankomen en vervolgens rijdt hij het kruispunt op. Plotseling ziet de leerling een fietser passeren. Hoe komt dit?
A
Het onderdeel kijken is niet voldoende behandeld.
B
De leerling heeft te weinig aandacht besteed aan kijktechniek..
C
Leerling in niet goed opgeleidt.

Slide 56 - Quiz

Je hebt een leerling voor e 1e rijles. Je ziet dat hij het stuur krachtig en krampachtig vasthoudt. Hoe pak je dit aan?
A
Je vraagt waarom hij nerveus is en stelt de leerling gerust..
B
Je pakt de handen van de leerling van het stuur af en geeft aan dat hij het stuur wat losser moet vasthouden.
C
Je doet niets.

Slide 57 - Quiz

Een beginnende leerling is nerveus en die houdt 't stuur krampachtig vast. Hoe ge je didactisch om met deze situatie?
A
Met je vingers tikken tegen zijn handen..
B
Je verteld dat het een ongeluk kan vervoorzaken.
C
Je doet niets.

Slide 58 - Quiz

Wat is de feitelijke beginsituatie van de leerling.
A
Kennis, vaardigheden, houding en opleiding..
B
Weersomstandigheden bij de praktijkles van de leerling.
C
Rijervaring wat de leerling al heeft.

Slide 59 - Quiz

Les file parkeren. Hoe kan je nagaan of de leerling de leerstof heeft begrepen. Je vraagt aan de leerling:
A
Wanneer moet je insturen.
B
Hoe kan je de auto in een kleine parkeerruimte parkeren zonder de stoeprand te raken..
C
Op welke moment moet je kijken.

Slide 60 - Quiz