Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1
Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
2.1 - Geld maakt het makkelijker
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
Je weet wat chartaal geld is.
Je weet wat giraal geld is.
Je kunt voorbeelden geven van elektronisch betalen.
Je kunt een nieuw saldo berekenen.
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Vidéo
Hoe betaal jij het meest?
A
Contant geld
B
Pinpas
Slide 4 - Quiz
Soorten geld
Er zijn 2 soorten geld:
Chartaal (= munten en bankbiljetten, wat je kunt aanraken)
Giraal (= geld dat op de bank/je bankrekening staat, wat je niet kunt aanraken)
Slide 5 - Diapositive
Giraal geld is:
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Muntjes
B
Tikkie (via telefoon)
C
Bankbiljetten
D
Internet bankieren
Slide 6 - Quiz
2.1 Pinpas of portemonnee?
Stel: Je brengt je verjaardagsgeld naar de bank om op je betaalrekening te zetten. Na een maand pin je bij de geldautomaat € 20 euro.
Wat gebeurt er met de geldsoorten?
1.
2.
3.
Slide 7 - Diapositive
Veiligheid
In de middeleeuwen: Steeds meer verschillende soorten munten en wisselen van geld zorgden voor onduidelijkheid
Maar ook was het onveilig om veel geld op zak te hebben
Slide 8 - Diapositive
Giraal geld is:
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
muntjes en bankbiljetten
B
PIN pas
C
Tikkie via telefoon
D
Internet bankieren
Slide 9 - Quiz
Als ik bij de Mediamarkt een nieuwe tv cash betaal, dan heet dit geld?
A
Giraal Geld
B
Indirect Geld
C
Direct Geld
D
Chartaal Geld
Slide 10 - Quiz
0
Slide 11 - Vidéo
Pinnen of contant?
Wanneer jij in de winkel pint betaal je giraal.
Via je pinpas, telefoon of het internet betalen: elektronisch betalen
Geld wordt overgemaakt van jouw rekening naar de ander
Slide 12 - Diapositive
Saldo = bedrag op je bankrekening/account staat
Slide 13 - Diapositive
Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten ( bijgeschreven )
- Uitgaven ( afgeschreven ) ------------
Nieuw saldo
Slide 14 - Diapositive
Je hebt een saldo van 80,- euro op je bankrekeing staan. Je hebt in het weekend klusjes gedaan en daar 24 euro voor gekregen. Maar je hebt ook nieuwe handschoenen gekocht voor 9 euro. Wat is je nieuwe saldo?