Sterke werkwoorden DISK - werkwoorden 61 t/m 70
1 / 26
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
verbieden
schieten
verliezen
vliegen
vriezen
Slide 4 - Question de remorquage
fluiten
druipen
buigen
liegen
kiezen
Slide 5 - Question de remorquage
verliezen
De jongen is zijn telefoon .....
De jongen is zijn telefoon .....
A
verloor
B
geverloren
C
vergeloren
D
verloren
Slide 6 - Quiz
kiezen
Hij heeft een makkelijke opdracht .....
Hij heeft een makkelijke opdracht .....
A
gekiest
B
gekozen
C
koos
D
kozen
Slide 7 - Quiz
fluiten
De vogels hebben lang .....
De vogels hebben lang .....
A
floot
B
gefloten
C
floten
D
gefluiten
Slide 8 - Quiz
liegen
Zij heeft nog nooit ....
Zij heeft nog nooit ....
A
gelogen
B
loog
C
logen
D
geliegd
Slide 9 - Quiz
druipen
De honing is van de lepel ....
De honing is van de lepel ....
A
gedruipt
B
droop
C
gedropen
D
dropen
Slide 10 - Quiz
verbieden
Het was ..... om de straat in te rijden.
Het was ..... om de straat in te rijden.
A
geverboden
B
verboden
C
verbood
Slide 11 - Quiz
vriezen
Het heeft al lang niet meer .....
Het heeft al lang niet meer .....
A
gevroren
B
gevriesd
C
vroor
D
vroren
Slide 12 - Quiz
vliegen
Hij had nog nooit ..... in een vliegtuig.
Hij had nog nooit ..... in een vliegtuig.
A
vloog
B
vlogen
C
gevlogen
D
gevliegd
Slide 13 - Quiz
Buigen
Zij had haar rug ....
Zij had haar rug ....
A
bogen
B
gebogen
C
gebuigd
D
boog
Slide 14 - Quiz
schieten
De jager heeft de duif uit de lucht ....
De jager heeft de duif uit de lucht ....
A
schoot
B
geschiet
C
schoten
D
geschoten
Slide 15 - Quiz
kiezen
Wij ... een boek in de bieb.
Wij ... een boek in de bieb.
A
kiesten
B
koos
C
koosden
D
kozen
Slide 16 - Quiz
liegen
Ik .... over mijn leeftijd.
Ik .... over mijn leeftijd.
A
loog
B
liegde
C
logen
D
geloogde
Slide 17 - Quiz
schieten
De meiden .... de bal tegen de muur.
De meiden .... de bal tegen de muur.
A
schietten
B
schoot
C
schoten
D
geschiette
Slide 18 - Quiz
verbieden
De agent .... mij om daar te parkeren.
De agent .... mij om daar te parkeren.
A
geverbied
B
verbood
C
verbiedde
D
verboden
Slide 19 - Quiz
verliezen
De jongen .... met armpje drukken.
De jongen .... met armpje drukken.
A
verliesde
B
verloren
C
verloorde
D
verloor
Slide 20 - Quiz
vliegen
De mug .... op mijn arm.
De mug .... op mijn arm.
A
vloog
B
vliegde
C
vloogte
D
vlieg
Slide 21 - Quiz
vriezen
De ijsjes .... in de vriezer.
De ijsjes .... in de vriezer.
A
vroren
B
vrieste
C
vriesten
D
vroor
Slide 22 - Quiz
buigen
De vrouw .... voor het publiek.
De vrouw .... voor het publiek.
A
buigde
B
boogten
C
boog
D
bogen
Slide 23 - Quiz
druipen
Het water ..... van het glas.
Het water ..... van het glas.
A
dropen
B
droop
C
druipte
D
dropende
Slide 24 - Quiz
fluiten
Ahmad .... vorig jaar een beetje gek.
Ahmad .... vorig jaar een beetje gek.
A
fluitte
B
flootte
C
floot
D
floten
