Sterke werkwoorden DISK - werkwoorden 111 t/m 120

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

OEFENEN STERKE WERKWOORDEN
- Betekenis van de werkwoorden
- Vervoeging verleden tijd en voltooide tijd

Slide 2 - Diapositive

help -hielp -geholpen
sterf- stierf- gestorven
lieg- loog- gelogen
schiet-schoot -geschoten
verlies- verloor-verloren
 
loop -liep -gelopen
buig-boog -gebogen
fluit-floot- gefloten
kies-koos- gekozen
roep -roep -geroepen
slaap -sliep -geslapen
val-viel-gevallen

Slide 3 - Diapositive

lopen

Wij zijn naar de bakker .....
A
geliept
B
gelopen
C
liepen
D
geverlopen

Slide 4 - Quiz

roepen

De jongens ..... naar hun vriend.
A
roepte
B
riepen
C
riepten
D
geroepen

Slide 5 - Quiz

slapen

Zij heeft de hele nacht niet ....
A
geslapen
B
sliepen
C
geslaapen
D
gesliept

Slide 6 - Quiz

vallen

Het water is op de grond ....
A
gevalt
B
vielen
C
gevallen
D
gevielen

Slide 7 - Quiz

bederven

Het brood was ..... .
A
gebedorven
B
bedorven
C
gebedierft

Slide 8 - Quiz

helpen

De klas ..... hun klasgenoot.
A
holp
B
hielpen
C
geholpen
D
hielp

Slide 9 - Quiz

sterven

De oude vrouw was gisteren ....
A
stierf
B
gestorven
C
gestierven
D
gestorfen

Slide 10 - Quiz

kiezen

Wij ... een boek in de bieb.
A
kiesten
B
koos
C
koosden
D
kozen

Slide 11 - Quiz

liegen

Ik .... over mijn leeftijd.
A
loog
B
liegde
C
logen
D
geloogde

Slide 12 - Quiz

schieten

De meiden .... de bal tegen de muur.
A
schietten
B
schoot
C
schoten
D
geschiette

Slide 13 - Quiz

verliezen

De jongen .... met armpje drukken.
A
verliesde
B
verloren
C
verloorde
D
verloor

Slide 14 - Quiz

vliegen

De mug .... op mijn arm.
A
vloog
B
vliegde
C
vloogte
D
vlieg

Slide 15 - Quiz

vriezen

De ijsjes .... in de vriezer.
A
vroren
B
vrieste
C
vriesten
D
vroor

Slide 16 - Quiz

buigen

De vrouw .... voor het publiek.
A
buigde
B
boogten
C
boog
D
bogen

Slide 17 - Quiz

fluiten

Ahmad .... vorig jaar een beetje gek.
A
fluitte
B
flootte
C
floot
D
floten

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Lien