Herhalen 4.1 + 4.2

• Economie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Inloggen LessonUp + rekenmachine 

blz 121  (hw-check) 

Lesopzet 

- Instructie over H4.1 + H4.2 door voorkennis activerende vragen

- Herhalingsopdrachten maken H4.1 + H4.2

- Nakijken 

- Afronden 

Leerdoelen 

4.1- Je weet hoe bedrijven in bedrijfskolommen zorgen voor toegevoegde waarde

4.1 - Je kunt de kostprijs per product en de winst berekenen 

4.1 - Je weet welke bedrijfssectoren er zijn

4.2 - Je kunt ondernemen en investeren uitleggen 

4.2 - je kent de productiefactoren 

4.2 - Je weet wat concurrenten zijn.

Productiesectoren 

Productiesectoren

Agrarische sector

Industriële sector

Dienstverlenende sector

Tuinbouwbedrijf

Akkerbouwbedrijf

Melkveebedrijf

Autofabriek

Meubelmakerij

Kledingfabriek

Frietfabriek 

Kledingwinkel

Reisbureau

Kapsalon

Productiesectoren

Bedrijven kun je in groepen verdelen. Dat noem je productiesectoren.

Productiesectoren:

• Agrarische sector : produceert met behulp van de natuur
• Industriële sector : produceren goederen
• Dienstensector : leveren diensten

Productiesectoren   LET OP

Agrarische bedrijven

produceren grondstoffen met behulp van natuur. 

• melkveebedrijf
• akkerbouwbedrijf
• tuinbouwbedrijf
• graanbouwbedrijf

Industriële bedrijven

gebruiken grondstoffen en materialen voor het produceren van goederen,

• bakkerij
• scooterfabriek
• kledingfabriek
• bedrijven die films maken

Dienstverlenende bedrijven 

leveren diensten

• kapsalon
• winkel
• zwembad
• reisbureau
• transportbedrijf

Productiesectoren

• Agrarisch, grondstoffen maken door natuur

• Industrie, goederen maken door grondstof
  

• Diensten leveren

Productiefactoren 

KAN

Productiefactoren

Natuur

Kapitaal

Arbeid

Bomen

Graan

Machine

Vrachtwagen

Personeel

Werknemer

Productiefactoren 

Productiefactoren

Investeren en kapitaalgoederen 

Wat is een voorbeeld van investeren door een bedrijf?

1. aandelen kopen?
2. een fabrieksgebouw huren?
3. geld op een spaarrekening zetten?
4. productiemachines kopen?

Wat is investeren?

1. Het sparen van geld
2. Kopen van kapitaalgoederen
3. Ondernemen
4. Winst maken

Waarom investeren bedrijven?

1. Omdat het moet
2. Om goedkoper en beter te kunnen produceren
3. Om alleen goedkoper te kunnen produceren
4. Omdat investeren in het bedrijfsleven verplicht is.

Kapitaal

Het kopen van kapitaal goederen heet investeren.

Dit doen ondernemers om meer, beter of goedkoper te produceren

Investeren

Investeren is het kopen van nieuwe kapitaalgoederen

(bijv. een tractor).

Ondernemer

1. Een ondernemer verdient zijn inkomen met een eigen bedrijf.
2. Met of zonder personeel (zzp)
   
3. Ondernemerschap: durf te ondernemen

Toegevoegde waarden 

Rekenmachine

Wat is de toegevoegde waarde van de meelfabriek?

1. 6500 euro
2. 2500 euro
3. 4000 euro
4. 9000 euro

Toegevoegde waarde = €0,55

Toegevoegde waarde = €0,20

Toegevoegde waarde = €0,25

Toegevoegde waarde = €0,65

Bedrijfskolom

en Toegevoegde waarde

Herhaling: toegevoegde waarde

Toegevoegde waarde

Concurrenten

Concurrenten = dit zijn bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde diensten leveren.

Kostprijs per product berekenen 

Ik maak 30 potten jam, dit kost in totaal € 12,50. Wat is de kostprijs per product? Rond af op 2 decimalen

1. 1,40
2. 1,42
3. 0,40
4. 0,42

Kostprijs per product

Totale productiekosten: € 42,- 

Aantal producten:  350 koekjes

Kostprijs per product = € 42 : 350 koekjes 

Kostprijs per product = € 0,12 per koekje

Kostprijs per product = alle productiekosten : 

aantal producten 

Productiekosten

Alle kosten die een bedrijf maakt om te kunnen produceren, noem je de productiekosten.

Bijvoorbeeld: grondstoffen, kosten voor het bedrijfspand, personeel en energie.

Winst berekenen 

(Laatste onderdeel van de instructie)

Mick verkoopt computerspelletjes. Zijn opbrengsten zijn €5.400. Zijn kosten zijn €3.900.
Hoeveel is zijn winst?

1. 5400
2. 3900
3. 1500
4. hij heeft 600 verlies

Joanne heeft een ijskar. Zij verkoopt op een weekend 530 ijses. Haar kosten voor zo'n weekend zijn 240 euro. Aan winst blijft er 150 euro over.
Bereken hoeveel winst Joanne heeft per ijsje.

1. 28 cent
2. 17 cent
3. 50 cent
4. 1,20 euro

Winst berekenen

Winst = opbrengsten – kosten

Voorbeeld:

Jamal heeft voor € 400 aan frisdrank verkocht. De kosten waren in totaal € 175. Zijn winst is:

400-175=€ 225,-

Winst

Aan de slag 

Blz 120 --> 1 t/m 13  --> straks bespreken opdracht 5 + 12

Nakijken + verbeteren 

Klaar --> op blz 124 en 125 de rekenopgaven maken +  nakijken

Klaar --> Samenvatting maken H4

Daarna individueel, tijd voor jezelf.