Herhaling 1 - 10 / start Hoofdstuk 12

• Nederlands
• Beroepsopleiding

Rood

Rood is al lang het rood niet meer

Het rood van rode rozen

De kleur van liefde van weleer

Lijkt door de haat gekozen

Rood

Dat mooie rood was ooit voor mij

Een kleur van passie en van wijn

Ik wil haar terug, die mooie tijd

Maar zij lijkt lang vervlogen

En alle beelden op tv

Van bloed en oorlog om ons heen

Werken daar ook niet echt aan mee

Rood

Vandaag is rood de kleur van jouw lippen

Vandaag is rood wat rood hoort te zijn

Vandaag is rood

Het rood van rood wit blauw

Van heel mijn hart voor jou

Schreeuw van de roodbedekte daken dat ik van je hou

Vandaag is rood gewoon weer liefde tussen jou en mij

Rood

Vandaag is rood de kleur van jouw lippen

Vandaag is rood wat rood hoort te zijn

Vandaag is rood!

Het rood van rood wit blauw (Nederlandse vlag),

Van heel mijn hart voor jou,

Schreeuw van de roodbedekte daken dat ik van je hou.

Vandaag is rood gewoon weer liefde tussen jou en mij.

Ik ga volgend jaar met mijn vriendin ____

samenwonen

1. samenwoon
2. woon samen
3. samenwonen
4. samen wonen

______je je broer vaak?

zien

1. zie
2. zien
3. ziet
4. zienen

De makelaar
____ de woningen op de computer ____

laten zien

1. laten [...] zien
2. zien [...] laat
3. laat [...] ziet
4. laat [...] zien

Ik
____ geen koffie, bedankt.

hoeven

1. hoeven
2. hoev
3. hoef
4. hoeft

Elizabeth ____ je morgen.

bellen

1. bellen
2. beld
3. bel
4. belt

Ik heb tot 19.00 uur ______

werken

1. werken
2. gewerkt
3. gewerkd
4. gewerken

Heb je de zalf ______

proberen

1. proberen
2. geprobeert
3. geprobeerd
4. geproberen

Ik heb mijn zoon met zijn huiswerk ____

helpen

Wat heb je in het weekend ____

doen

Ik ben naar een concert van Marco Borsato ______

zijn

Doe de groeten ____ Yvonne!

1. op
2. met
3. aan
4. voor

Wat vind je ____ dit idee?

1. door
2. van
3. tot
4. aan

Francien lijkt ____ haar moeder.

1. met
2. van
3. op
4. aan

Ik herinner niet waar ik je heb gezien.

reflexief pronomen

Ze kennen hier niet veel mensen, dus ze vervelen een beetje.

reflexief pronomen

Al snel voelden we thuis in Nederland.

reflexief pronomen

Wat is er met jou? Voel je niet goed?

reflexief pronomen

laatste

onregelmatige werkwoorden

a - k

Naar de evenementenhal

de weg vragen

een route beschrijven

scheidbare werkwoorden

uitspraak ou - ui

Dialoog

Naar de evenementenhal

opdracht 1

voorbijganger

instappen

herkennen

plattegrond

beneden

de balie

onregelmatige werkwoorden a

Maak een zin met het werkwoord in de (im)perfectum.

blz. 282 - 283

De weg vragen

Mag ik u iets vragen?

Bent u hier bekend?

Weet u waar _____ is?

Ik zoek _____

opdracht 2

links rechts

liedje

Scheidbare werkwoorden

opdracht 4 en 5

aankomen

Hij komt ... aan 

Hij kwam ... aan

Hij is ... aangekomen

instappen

Hij stapt ... in 

Hij stapte ... in 

Hij is ... ingestapt

oversteken

Hij steekt ... over 

Hij stak ... over 

Hij is ... overgestoken.

meenemen

Hij neemt ... mee 

Hij nam ... mee 

Hij heeft ... meegenomen.

Kirsten de straat over

oversteken

presens

Jeroen gisteren

thuiskomen

imperfectum

Mia het huis

schoonmaken

perfectum

zinnen maken

fietsvakantie

1. Waarom gaan mensen fietsen op hun vakantie? 

Noem drie redenen.

2. Noem drie landen waar mensen naartoe gaan.

Antwoord

leuk, 

ze doen het al jaren, 

lekker fietsen, 

je ziet veel meer, 

een beetje afzien, 

lekker fietsen in de bergen, 

je ziet en beleeft van alles, 

je maakt alles van veel dichterbij mee,

sportief, 

vrienden bezoeken, 

vrijheid en rust, 

ik hou van fietsen.

1

Landen die genoemd worden:

Slovenië, 

Frankrijk, 

Spanje, 

Italië. 

Steden en gebieden die genoemd worden: Nîmes, 

Rome, 

Santiago de Compostella, 

Barcelona, 

Franse Alpen, 

Cevennen.

2

Huiswerk

Leer onregelmatige werkwoorden m - l

gebruik nieuwe woorden

bekijk de video seperable verbs op www.coutinho.nl

Uitspraak

ou / au - ui

opdracht 10

‘er’

vijf soorten

docenten

toerisme

klimaat

vormen

figuren

big five

1. er + indefiniet subject

- voorlopig subject in van de zin

- staat aan het begin van de zin

4. er + prepositie

3. er + woord van hoeveelheid

- gevolgd door telwoord/woord van hoeveelheid 

- staat na het eerste werkwoord

2. er van plaats 

- nooit op de eerste plaats, vervangt plaats, 

- kun je vervangen door hier/daar, 

- staat na het eerste werkwoord

- werkwoord met vaste prepositie

- vervangt het object

- staat na het eerste werkwoord

5. er + passief

- vervangt van het onderwerp

- staat aan het begin van de zin