Lesson 1 (2)

Today
  1. StudyGo 
  2. Rewind: abbreviations 
  3. Grammar uitleg : future tense & comparisons
  4. Work!
  5. Looking back

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Today
  1. StudyGo 
  2. Rewind: abbreviations 
  3. Grammar uitleg : future tense & comparisons
  4. Work!
  5. Looking back

Slide 1 - Diapositive


  1. Je weet wanneer je de future tense moet gebruiken en hoe je deze met will moet maken. 
  2. Je weet wat comparisons zijn en hoe je deze moet gebruiken.
  3. Je oefent met grammatica & words. 

Slide 2 - Diapositive

timer
5:00

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

1. In de vorige les hebben we het gehad over abbreviations. Wat zijn dat? Noem ook een voorbeeld.

Slide 5 - Question ouverte

Future tense & comparisons
Please, take out your notebook

Slide 6 - Diapositive

3. Grammar
Neem de volgende zinnen over:

  1. I will do my homework next time. 
  2. We will live on Mars in 2050.
  3. I will be there!

Slide 7 - Diapositive


Wat hebben deze zinnen met elkaar gemeen?
  1. I will do my homework next time.
  2. We will live on Mars in 2035.
  3. I will be there!







  • Ze geven allemaal aan dat er nog iets staat te gebeuren. 
  • Ze spelen zich dus af in de toekomst.
  • In alle zinnen staat 'will' + het hele werkwoord.

Slide 8 - Diapositive

Kijk maar..
  • I will do my homework next time. 
  •        Ik zal mijn huiswerk de volgende keer maken. 
  • We will live on Mars in 2035.
  •        We zullen in 2035 op Mars wonen. 
  • I will be there!
  •        Ik zal er zijn. 

Slide 9 - Diapositive

Will + hele werkwoord gebruik je om...
..te vertellen dat iets nog gaat gebeuren in de toekomst, als je:

  • een belofte doet (I will do my homework)
  • een voorspelling doet waarvoor je geen bewijs hebt (We will live on Mars in 2050)
  • of spontaan besluit iets te doen. (I will be there)

Slide 10 - Diapositive

Welke 3 soorten zinnen zijn er?

Slide 11 - Question ouverte

Maak deze zin ontkennend:
We will live on Mars in 2050.

Slide 12 - Question ouverte

Maak deze zin vragend:
We will live on Mars in 2050.

Slide 13 - Question ouverte

Let dus op:
Bevestigende zin: (+)

will + hele werkwoord


We will live on Mars in 2035.
Ontkennende zin: (-)

will not (won't) + hele werkwoord

We will not live on Mars in 2035.
Vragende zin: (?)

will + ow + hele werkwoord


Will we live on Mars in 2035?

Slide 14 - Diapositive

Extra aandachtspunt
Shall gebruik je in een vraagzin, wanneer je iemand iets aanbiedt en is ook een vorm van de future tense

Voorbeelden:
  • Shall I help you?
  • Shall we go?
  • Shall I do this? 

Slide 15 - Diapositive

3. Grammar: comparisons
Wat is een zelfstandig naamwoord? Geef ook een voorbeeld in het Engels.

Slide 16 - Question ouverte

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Geef ook een voorbeeld in het Engels.

Slide 17 - Question ouverte

Comparisons
Als we het hebben over comparisons (vergelijkingen), dan gebruiken we altijd:
bijvoeglijke naamwoorden (woorden die dus iets vertellen over een zelfstandig naamwoord). 

Neem dat wat in de blokjes staat over: 
Zelfstandig naamwoord: 
Woorden waar je de, het en een voor kunt zetten. 
(mensen, dieren en dingen)
Bijvoeglijk naamwoord: 

Woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord.

Slide 18 - Diapositive

 Grammar: comparisons

Comparisons noemen we in het Nederlands 'de trappen van vergelijking'. Je gebruikt comparisons 
om dingen met elkaar te vergelijken. 

Slide 19 - Diapositive

Bijvoorbeeld: Je wil 2 telefoons met elkaar vergelijken. Een ding dat je belangrijk vindt, is de grootte en een van de 2 telefoons is groter dan de ander. Hoe zeg je dat dan in het Engels?
Maak de zin af: This Samsung is big, but that Iphone is...

Slide 20 - Question ouverte

Nog een voorbeeld:
Je kijkt natuurlijk ook naar de prijs.
Vul de zin aan: The samsung is expensive, but the Iphone is the...

Slide 21 - Question ouverte

In het eerste voorbeeld maakten we de volgende vergelijking:
big - bigger

In het tweede voorbeeld:
expensive - most expensive

Slide 22 - Diapositive

Nog een aantal voorbeelden op een rijtje: 
Neem deze over in je schrift:

  1. The Huawei is big, the Samsung is bigger and the Iphone is the biggest.
  2. The Huawei is expensive, the Samsung is more expensive, and the Iphone is the most expensive. 
  3. The Huawei is heavy, the Samsung is heavier, and the Iphone is the heaviest
timer
1:30

Slide 23 - Diapositive

Syllable = lettergreep

Adjective =
bijvoeglijk naamwoord

Irregular =
onregelmatig

Slide 24 - Diapositive

5. (Home)work

Monday, January 15th:
Maken:
  • exc. 8 t/m 10 (p.14 t/m 17)
  • Unit 4, lesson 1: practise more (online)

Leren
  • words unit 3
  • words lesson 1, unit 4

  • Voor jezelf
  • In stilte
  • Muziek mag
  • Klaar? Dan leren via StudyGo (linkje in Classroom)

Slide 25 - Diapositive

Looking back:
Wanneer gebruik je in het Engels 'will'?

Slide 26 - Question ouverte