Tijd in verhalen

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Leg je boek (blz. 104) en je schrift op tafel. 

H. 50 Tijd in verhalen (blz. 104)

Je leert hoe de schrijver spanning creëert met verteltijd en vertelde tijd. 

Verteltijd: tijd die het kost om een verhaal te lezen. 

Vertelde tijd: tijd die in het verhaal voorbij gaat. 

Wat is de verteltijd in deze zin:
'Roodkapje wandelde uren door het bos'?

Wat is de vertelde tijd in deze zin:
'Roodkapje wandelde urenlang door het bos'?

Versnelling: verteltijd is korter dan de vertelde tijd. 

'Roodkapje wandelde uren door het bos'.

Vertraging: verteltijd is langer dan de vertelde tijd (slowmotion). 

Doornroosje viel in een diepe slaap. Zo gingen er honderd jaar voorbij. Tot een prins op een dag bij het kasteel aankwam.

1. versnelling
2. vertraging

De deurbel, twee keer, kort na elkaar: eerst kort en aarzelend, dan lang en nadrukkelijk. Het eerst belletje klonk alsof een vinger geen houvast op de knop had kunnen vinden.

1. versnelling
2. vertraging

Flashback: terugblik. Een personage kijkt in het verleden. 

Flashforward: een tip over wat er later in het verhaal gebeurt. 

Wat is een flashback?

Maak opdracht 3 t/m 6 (blz. 104).

Wat niet af is, is huiswerk. 

Je mag fluisterend overleggen.