Scheidbare werkwoorden

• Nederlands
• ISK

Scheidbare werkwoorden

aan + trekken = aantrekken

aantrekken

hele werkwoord: aantrekken

                                    aan - trekken

ik-vorm:                   ik trek aan

aantrekken

aan - trekken

ik trek aan

jij trekt aan

hij/zij trekt aan

wij trekken aan

jullie trekken aan

zij trekken aan

uittrekken

uit - trekken

ik trek uit

jij trekt uit

hij/zij trekt uit

wij trekken uit

jullie trekken uit

zij trekken uit

weggooien

weg - gooien

ik gooi weg  

jij gooit weg

hij/zij gooit weg

wij gooien weg   

jullie gooien weg  

zij gooien weg

opruimen

op - ruimen

ik ruim op

jij ruimt op

hij/zij ruimt op

wij ruimen op

jullie ruimen op 

zij ruimen op 

schoonmaken

schoon - maken

ik maak schoon

jij maakt schoon

hij/zij maakt schoon

wij maken schoon 

jullie maken schoon 

zij maken schoon 

opstaan

op - staan

ik sta op 

jij staat op

hij/zij staat op

wij staan op  

jullie staan op  

zij staan op  

uitdoen

uit - doen

ik doe uit 

jij doet uit

hij/zij doet uit

wij doen uit  

jullie doen uit 

zij doen uit 

afwassen

af - wassen

ik was af

jij wast af

hij/zij wast af

wij wassen af

jullie wassen af

zij wassen af

opendoen

open - doen

ik doe open 

jij doet open

hij/zij doet open

wij doen open 

jullie doen open

zij doen open

inschenken

in - schenken

ik schenk in 

jij schenkt in

hij/zij schenkt in

wij schenken in 

jullie schenken in

zij schenken in

Wat is goed?

1. hij aantrekt
2. hij aantrekken
3. hij trekt aan
4. hij trekken aan

Wat is goed?

1. hij weggooit
2. hij gooit weg
3. hij weggooien
4. hij gooien weg

Wat is goed?

1. jullie wassen af
2. jullie afwassen
3. jullie wast af
4. jullie afwast

Wat is goed?

1. wij uitdoen
2. wij uitdoet
3. wij doet uit
4. wij doen uit

Wat is goed?

1. ik opsta
2. ik opstaan
3. ik sta op
4. ik staat op

Wat is goed?

1. jij doet open
2. jij doe open
3. jij opendoet
4. jij opendoen

Wat is goed?

1. zij schenk in
2. zij schenkt in
3. zij inschenkt
4. zij inschenken

De volgende vragen moet je zelf invullen.

Gebruik een - tussen de delen van het werkwoord.

Voorbeeld:

inschenken

in - schenken

inschenken

uitdoen

afwassen

schoonmaken

opendoen

uittrekken

De volgende vragen moet je zelf invullen.

Voorbeeld:

Het meisje ... (inschenken)

schenkt in

Het meisje ... (inschenken)

Jullie ... (weggooien)

Mijn broer ... (weggooien)

Mijn ouders ... (afwassen)

Wij ... (uitdoen)

Jij ... (opendoen)

De mensen ... (uittrekken)

Ik ... (aantrekken)

Jij ... (opendoen)