- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen van Nederlands op tafel
- Ipad dicht
- Pak je leesboek en ga lezen
Hiervoor heb je 30 seconden voor
timer
0:30
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1
Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen van Nederlands op tafel
- Ipad dicht
- Pak je leesboek en ga lezen
Hiervoor heb je 30 seconden voor
timer
0:30
Slide 1 - Diapositive
Lezen
timer
10:00
Slide 2 - Diapositive
HW checken
Als het goed is heb je deze in je ebook (leermiddelen Nederlands) gemaakt, zo niet dan leg je de opdrachten in je schrift open op je tafel voor controle.
timer
3:00
Slide 3 - Diapositive
Lesdoelen
- Ik weet wat een zinsdeel is
- Ik kan zinnen verdelen in zinsdelen
- Ik kan grammaticaal correcte zinnen herkennen
- ik kan bij gegeven werkwoorden een bouwplan voor een zin maken
§2.4 & §2.5, grammatica
Slide 4 - Diapositive
Korte terugblik
Korte terugblik
De PV kan je op 2 manier vinden?
1. vraagproef
2. tijdproef
Het wwg van een zin zijn alle werkwoorden bij elkaar.
Op welke fiets fietst Melchior naar het station?
Willen jullie vanavond om tien uur de hond uitlaten?
Is fiets of fietst het wwg in deze zin?
Welk ww is de pv?
Slide 5 - Diapositive
Even oefenen
Bespreek en bepaal met je buurman/ buurvrouw het wwg en het ond uit de volgende zinnen.
1. De zwarte beer zal over een paar weken aan zijn winterslaap beginnen.
2. Stuur je de bijlage deze keer mee?
3. Binnenkort zullen de politieagenten fietscontroles uitvoeren.
4. De kapster heeft mijn haar in een sportief model geknipt.
5. Robert zat tijdens de saaie biologieles te slapen.
timer
1:00
Slide 6 - Diapositive
Zinsontleding - zinsdelen
Een zin is een verzameling woorden. Deze woorden vormen samen een tekst waarvan de betekenis duidelijk is. Een zin bestaat uit twee basisdelen:
- een deel dat 'zegt' wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat 'zegt' wie/wat de handeling uitvoert (=ond)
Naast de 2 basisdelen kun je ook andere delen aan je zin toevoegen. Deze delen geven extra informatie. Je bedenkt voor het schrijven wat je wilt toevoegen. Hiervoor gebruik je de vraagwoorden als:
wat, wie, aan wie, met wie, wanneer, waar, waarmee en waardoor
Slide 7 - Diapositive
voorbeeld
Lennox en Damian voetballen.
!Ik voeg een zinsdeel toe met een deel wanneer
Morgen voetballenLennox en Damian.
!Ik voeg nog een zinsdeel toe met een deel waar
Morgen voetballen Lennox en Damian op het schoolplein.
Kun jij een zinsdeel toevoegen met een deel met wie?
twee basisdelen:
wwg: voetballen
ond: Lennox en Damian
ik mag de volgorde van de delen zelf bepalen
ik mag de volgorde van de delen zelf bepalen
je mag de volgorde van de delen zelf bepalen
Slide 8 - Diapositive
Tot slot
Je hebt nu gezien dat zinnen uit zinsdelen bestaan. Een zinsdeel kan uit 1 woord of uit meerdere woorden bestaan.
Elk zinsdeel heeft een betekenis
en de woorden van een zinsdeel staan altijd bij elkaar.
(hoe, wat, wanneer, wie, aan wie)
Slide 9 - Diapositive
Aan het werk
blok 2, grammatica, §2.5, opdracht 12 en 13
klaar? woorden oefen op studygo of lezen in je leesboek