Grammatica blok 1 2KT

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Grammatica - Blok 1

2KT

En hoe weet je dat?

Werkwoord

Geen werkwoord

vist

haar

paling

zijn

liep

zon

wens

boom

ik

dacht

wil

dolfijn

Hint

Persoonsvorm is er eentje.

Wat voor soort werkwoorden
ken je allemaal?

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Ondervind jij veel last van die blessure?

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes - en hoe kom je daarbij? :


Piet (verbinden) zijn ene veter aan de andere.

1. verbind
2. verbindt
3. verbint

Theorie (persoonsvorm)

Tijdproef

= Een werkwoord van tijd veranderen.

1. Mijn vrienden hebben mij thuis opgehaald.

2. Mijn vrienden hadden mij thuis opgehaald.

Getalproef

= Een werkwoord van aantal veranderen.

1. Remco voetbalt elke dag. 

2. Remco en Jos voetballen elke dag.

Theorie (persoonsvorm --> getalproef + tijdproef)

Op deze manier vind je een persoonsvorm!

Dus: op welke twee manieren kun je een persoonsvorm vinden?

Theorie (hele werkwoord + voltooid deelwoord)

Naast persoonsvormen bestaan ook hele werkwoorden en voltooid deelwoorden.

Theorie (zinsdelen)

Een zin bestaat uit verschillende stukjes informatie (zinsdelen)

Meer informatie/zinsdelen = een langere zin.

De basisdelen = 

• wat er gebeurt (wwg)
• wie/wat het doet (ond)

Chris speelt dagelijks een half uur gitaar.

Bedenk zelf eens een zin met onderstaand bouwplan.

Wanneer? + Wat gebeurt er? + Wie/wat doet het? + Waar?

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

Mijn zus zal haar boeken straks naar de bibliotheek brengen.

Theorie (wwg en ond)

wwg = werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin

Siënna heeft haar kamer opgeruimd.

-----------------------------------------------------------------------

ond = onderwerp =
stel de vraag: wie/wat + werkwoordelijk gezegde?

Siënna heeft haar kamer opgeruimd.

Wat is het wwg en het ond uit onderstaande zin?

Luca heeft vandaag extra drinken meegenomen.

Wat is het wwg en het ond uit onderstaande zin?

Morgen vier ik mijn verjaardag.

Verdeel de zin hieronder in zinsdelen.
Zet er streepjes tussen (hoofdletter i typen)

Siënna heeft haar kamer opgeruimd.

Benoem het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde:

Siënna I heeft I haar kamer I opgeruimd.

En nu werken jullie!

H4.5