1M1- Grammatica blok 2

Grammatica blok 2
Je kunt al:
-de persoonsvorm, wwg en het onderwerp benoemen;
-de tijdproef en de getalproef toepassen.
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatica blok 2
Je kunt al:
-de persoonsvorm, wwg en het onderwerp benoemen;
-de tijdproef en de getalproef toepassen.

Slide 1 - Diapositive

Grammatica blok 2
Voor de repetitie moet je kunnen:
-uitleggen wat een zinsdeel is;
-zinnen in zinsdelen verdelen;
-bij werkwoorden een 'bouwplan' maken.

Slide 2 - Diapositive

Op welke fiets fietst Melchior naar het station?

Is 'fiets' of 'fietst' hier het werkwoordelijk gezegde?
A
fiets
B
fietst

Slide 3 - Quiz

Willen jullie vanavond om tien uur de hond uitlaten?

Welk werkwoord is hier de persoonsvorm?
A
willen
B
uitlaten
C
willen uitlaten

Slide 4 - Quiz

Opdracht 
Maak opdracht 9 van blz. 74 uit je boek. Noteer uit de zinnen het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

Slide 5 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde en onderwerp - zin 1

Slide 6 - Question ouverte

Werkwoordelijk gezegde en onderwerp - zin 2

Slide 7 - Question ouverte

Werkwoordelijk gezegde en onderwerp - zin 3

Slide 8 - Question ouverte

Werkwoordelijk gezegde en onderwerp - zin 4

Slide 9 - Question ouverte

Werkwoordelijk gezegde en onderwerp - zin 5

Slide 10 - Question ouverte

Werkwoordelijk gezegde en onderwerp - zin 6

Slide 11 - Question ouverte

Werkwoordelijk gezegde en onderwerp - zin 7

Slide 12 - Question ouverte

Werkwoordelijk gezegde en onderwerp - zin 8

Slide 13 - Question ouverte

Zinsdelen
Opdracht (in je schrift)

1. Welke van de volgende zinnen zijn begrijpelijke zinnen?
2. Wat is een zin volgens jou?
3. Lees de theorie op blz. 75 en kijk naar je antwoord bij vraag 2.




A. Stapt in de verkeerde bus.
B. De leeuwen liggen.
C. Barbara de halve marathon.
D. Peuters brabbelen.
E. Grote tractoren op het land.
F. De vrachtwagenchauffeur rijdt.

Slide 14 - Diapositive

Uit welke twee basisdelen bestaat een zin? Gebruik de theorie op blz. 75 om je antwoord te formuleren.

Slide 15 - Question ouverte

Zinsdelen
Zinnen bestaan dus uit twee basisdelen: een handeling en 'wie of wat'.
Bekijk de volgende zin:
Lennox en Damian voetballen.

Slide 16 - Diapositive

Zinsdelen

Lennox en Damian voetballen.

Slide 17 - Diapositive

Zinsdelen

Zinnen bestaan dus uit zinsdelen: een handeling en een 'wie of wat'. 
Vaak hebben zinnen meerdere delen die informatie geven over met wie iets gebeurt, wanneer iets gebeurt, waar iets gebeurt of hoe iets gebeurt.

Slide 18 - Diapositive

Uit hoeveel zinsdelen bestaat je zin die over Lennox en Damian gaat?

Slide 19 - Question ouverte

Aan de slag/ huiswerk
Maak opdracht 12 en 13 op blz. 76.

Slide 20 - Diapositive

Wat hebben we gedaan in de laatste les?

Slide 21 - Diapositive

We hebben..
..de pv herhaald
..het wwg herhaald
..het ow herhaald
..nieuw: wat is een zin?
..nieuw: zinsdelen 'met wie', 'wanneer', 'waar', 'hoe'

Slide 22 - Diapositive

Welke zinsdelen heb je nodig voor een goede basiszin?

Slide 23 - Question ouverte

Vandaag
Wat is een zin, deel 2
Bouwplan van een zin
Herkennen van zinsdelen

Slide 24 - Diapositive

Damian en Lennox voetballen
-breid de zin uit met wie
-breid de zin uit met wanneer
-breid de zin uit met waar

Slide 25 - Diapositive

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de vorige zin die je dus hebt aangevuld met zinsdelen?
A
3
B
6
C
5
D
4

Slide 26 - Quiz

Zinsdelen
Zinsdelen hebben allemaal een eigen betekenis. 
Een zinsdeel kan uit een woord of meerdere woorden bestaan. Om ervoor te zorgen dat de lezer de betekenis van een zinsdeel begrijpt, staan de woorden van dat zinsdeel bij elkaar.

Slide 27 - Diapositive

Uit hoeveel verschillende zinsdelen bestaat je zin over Damian en Lennox?

Slide 28 - Question ouverte

Aan de slag
Maak opdracht 12 op blz. 76. Tijd: 5 minuten.
Breid de zinnen uit met één zinsdeel. Denk niet te lang na. Neem de hele zin over in je schrift.

Slide 29 - Diapositive

Aan de slag
Maak opdracht 13 op blz. 76. Breid de zinnen bij opdracht 12 nog een keer uit, nu met het zinsdeel 'wanneer'. 
Geef aan welke zinnen niet kloppen. Wat mist er in deze zinnen?

Slide 30 - Diapositive

Bouwplan van een zin
Sommige werkwoorden hebben een extra zinsdeel nodig, namelijk: 'wat'.
Bij het werkwoord 'wassen', heb je iets nodig om te wassen. 
De zin: 'Jessica wast..' klopt niet, want?

Slide 31 - Diapositive

Bouwplan van een zin
Je hebt iets nodig om te wassen. Bijvoorbeeld: "Jessica wast haar kleren".
Bij sommige werkwoorden heb je dit zinsdeel niet nodig. Daar kun je alleen een basiszin hebben met een wie of wat + een handeling

Slide 32 - Diapositive

Bij hoeveel werkwoorden heb je het extra zinsdeel "wat" nodig?

miauwen
lopen
krijgen
geven
ontvangen

nemen
zwemmen
gillen
slaan
kopen
verkopen
zingt
branden
slapen

Slide 33 - Diapositive

Vul hier het antwoord van de vorige vraag in

Slide 34 - Question ouverte

Basizin: twee of drie delen?
Bij werkwoorden waarbij er geen extra deel nodig is, bestaat de basiszin uit twee delen: wie/wat + handeling

Bij werkwoorden waarbij er wel een extra deel nodig is, bestaat de basiszin uit drie delen: wie/wat + handeling + wat (is nodig)

Slide 35 - Diapositive


Je mag een zin natuurlijk altijd langer maken door andere delen eraan toe te voegen.

Slide 36 - Diapositive

Aan de slag
Maak opdracht 14, blz. 78, vraag 1, 2 en 3 in tweetallen. 
Neem het schema over en maak vijf kolommen in plaats van drie
Voor vraag 1, 2 en 3 gebruik je kolom 1 en 3. 
Tijd: 15 minuten.

Slide 37 - Diapositive

Samenvattend
-Je hebt geleerd wat een zin is;
-Je hebt geleerd waarom sommige basiszinnen drie delen hebben in plaats van twee;
-Je hebt het bouwplan van een zin door.

Slide 38 - Diapositive

Huiswerk
Maak vraag 14 af, vraag 4, en 5 voor de volgende keer.
Kolom 4 gebruik je om je zin uit te breiden met waar?, kolom 5 gebruik je om wanneer? in te vullen.

Slide 39 - Diapositive