Leg je schrift met het huiswerk voor vandaag open op de rand van je tafel.
Pak je leesboek, ga lekker 10 minuten lezen in je leesboek!
Tijdens het lezen loop ik langs om het huiswerk te controleren!
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2
Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Ga rustig op je plaats zitten.
Leg je schrift met het huiswerk voor vandaag open op de rand van je tafel.
Pak je leesboek, ga lekker 10 minuten lezen in je leesboek!
Tijdens het lezen loop ik langs om het huiswerk te controleren!
Slide 1 - Diapositive
Programma:
- Huiswerk bespreken (10')
- Instructie voorwerpen (7')
- Aan de slag
Wat leer je?
- Je leert hoe je de voorwerpen in een zin beredeneert
Slide 2 - Diapositive
Huiswerk wwg en nwg bespreken
opdracht 2,4,5,6 en 10 op blz. 102-103 van je oefenboek
timer
10:00
Slide 3 - Diapositive
Mike lacht.
Mike = onderwerp
lacht = gezegde
Informatie toevoegen
Mike lacht vaak / hardop / als een boer met kiespijn.
Slide 4 - Diapositive
Elise overhandigt.
Wat overhandigt ze? En aan wie?
Elise overhandigt haar tante een doos bonbons.
haar tante
een doos bonbons
Deze extra zinsdelen> voorwerpen
Slide 5 - Diapositive
Nul, één of twee voorwerpen
Voorbeeld 1 : ww overhandigen > 2 voorwerpen
iemand aan wie je iets overhandigd> die iemand en dat iets zijn de voorwerpen
Voorbeeld 2: ww eten> 1 voorwerp
je kunt 'iets eten' maar niet 'iemand iets eten'. Dus 1 voorwerp
Voorbeeld 3: regenen
je kunt niet zeggen 'iemand iets regenen of iemand regenen
Slide 6 - Diapositive
Naamwoordelijke gezegde
Voorbeeld: Fleur is mij nog een antwoord schuldig
Iemand iets schuldig zijn
Slide 7 - Diapositive
Voorwerpen weglaten
(iets) zingen
Ik zing (mijn lievelingslied).
Slide 8 - Diapositive
Soorten voorwerpen
► Lijdend voorwerp
► Meewerkend voorwerp
► Voorzetselvoorwerp
Slide 9 - Diapositive
Wat zijn de voorwerpen in een zin?
Stappenplan
Bepaal hoeveel voorwerpen het zelfstandig werkwoord kan krijgen.
Kijk welke zinsdelen voorwerpen zijn.
Slide 10 - Diapositive
Voorbeeld en redenering
Hij stuurde zijn opa een appje.
Je kunt zeggen: iemand iets sturen
iemand + iets = twee voorwerpen
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Kortom
► Betekenis van het zelfstandig werkwoord
► Nul, één of twee voorwerpen
Slide 13 - Diapositive
Aan de slag
Opdracht 5(a,b,e,i en j) 6(a,b,e,i en j), 8 en 9(a en d) op blz.104-105 van je oefenboek
Slide 14 - Diapositive
Huiswerk donderdag 10 oktober 6e uur
Maken: opdracht 5(a,b,e,i en j) 6(a,b,e,i en j), 8 en 9(a en d) op blz.104-105 van je oefenboek
Lezen: de paragraaf op blz. 150-151 van je handboek
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Ga rustig op je plaats zitten.
Leg je schrift met het huiswerk voor vandaag open op de rand van je tafel.
Pak je leesboek, ga lekker 10 minuten lezen in je leesboek!
Tijdens het lezen loop ik langs om het huiswerk te controleren!
timer
10:00
Slide 17 - Diapositive
Leerdoelen
- Je weet wat voorwerpen zijn, hoe je kunt bepalen hoeveel voorwerpen een werkwoord kan krijgen en je kunt de voorwerpen in een zin bepalen.
- Je kunt uitleggen wat de voorwerpen in zin zijn.
- Je kunt zelf zinnen zoeken en bedenken waarin voorwerpen iets bijzonders doen of betekenen en je kunt bij complexe of ongewone zinnen uitleggen wat de voorwerpen zijn.
Slide 18 - Diapositive
Programma:
- Huiswerk bespreken (10')
- Aan de slag met opdrachten in je oefenboek over lijdend en meewerkend voorwerp
Slide 19 - Diapositive
Huiswerk bespreken
opdracht 5(a,b,e,i en j) 6(a,b,e,i en j), 8 en 9(a en d) op blz.104-105 van je oefenboek
Slide 20 - Diapositive
Aan de slag
Opdracht 1 a,b,en c, 3 a en b, 4 a en b , 6 b, d, f en j, 7 a, b, f en g, 8
blz. 106-107 van je oefenboek
Klaar? Lezen in je leesboek
Slide 21 - Diapositive
Huiswerk vrijdag 11 oktober 3e uur
Maken: opdracht 1 a,b,en c, 3 a en b, 4 a en b , 6 b, d, f en j, 7 a, b, f en g, 8
blz. 106-107 van je oefenboek
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Het meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan met aan of voor beginnen. Als deze woorden er niet voor staan, kun je ze er voor zetten.
Voorbeeld:
Hij geeft haar het cadeau.
Hij geeft het cadeau aan haar.
Slide 24 - Diapositive
Meewerkend voorwerp
In zinnen met een meewerkend voorwerp staat vaak een lijdend voorwerp.
Je vindt het meewerkend voorwerp door te vragen:
Aan (voor) wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Vb: Het meisje geeft de kippen voer.
Aan wie geeft (gezegde) het meisje (onderwerp) voer (lijdend voorwerp)?
antwoord: de kippen = meewerkend voorwerp
Slide 25 - Diapositive
Meewerkend voorwerp
Als je aan of voor weglaat of toevoegt moeten meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp soms wel van plaats veranderen om een goede zin te krijgen.
Vb: De regering geeft het onderwijs extra geld.
Aan wie geeft (gezegde) de regering (onderwerp) extra geld (lijdend voorwerp) ?
antwoord: het onderwijs = meewerkend voorwerp
Slide 26 - Diapositive
Oefenen!!
Benoem in de volgende zinnen het meewerkend voorwerp.
Slide 27 - Diapositive
Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.
A
Ze
B
hebben gegeven
C
een leuke verrassing
D
de bezoekers
Slide 28 - Quiz
We hebben mijn opa een fles drank gegeven.
A
Hebben gegeven
B
mijn opa
C
een fles drank
D
We
Slide 29 - Quiz
De burgemeester is vanmorgen het eerste exemplaar aangeboden.
A
vanmorgen
B
Is aangeboden
C
het eerste exemplaar
D
De burgemeester
Slide 30 - Quiz
De leraar moest haar de iPod teruggeven.
A
De leraar
B
de ipod
C
haar
D
moest teruggeven
Slide 31 - Quiz
Iedere dag worden aan de ambtenaar veel vragen gesteld.
A
aan de ambtenaar
B
worden gesteld
C
Iedere dag
D
veel vragen
Slide 32 - Quiz
Het meewerkend voorwerp is mij volstrekt duidelijk!