Schritt 1 tm 5: vraagwoorden, hoofdletters en getallen

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 1

Das Programm

üben für die Prüfung

Die Prüfung

lernen:

Schritt 1 und 2: Vokabeln N-D und D-N

Schritt 3 und 4: Redemittel

Grammatik: Umlaut, hoofdletters, vraagwoorden en hoofdtelwoorden (0-20)

Üben

• Seite 46 tm 48 

(evt Seite 147-150)

oder:

• LessonUp (herhaling) met oefenen van de vraagwoorden, hoofdletters en getallen)

oder:

• lernen

Vraagwoorden, hoofdletters en getallen

Fragewörter, Großschreibung und Zahlen

Doelen

Je weet welke vraagwoorden er zijn

Je kunt ze in de zin plaatsen

Je kent de getallen t/m 20

Je weet wanneer je in het Duits een hoofdletter schrijft

Fragewörter

Welke vraagwoorden ken je?

Welke vraagwoorden zijn er?

wie = wer

wat = was

waar = wo

waarheen = wohin

waarvandaan = woher

hoe = wie

wanneer = wann

waarom = warum

welk(e) = welche

Wat?

Wie?

Waar?

Wanneer?

Waarom?

Waarheen?

Welke?

Waarvandaan?

Hoe?

Was?

Wer?

Wo?

Wann?

Warum?

Wohin?

Welche?

Woher?

Wie?

even checken!

Vul jij het juiste vraagwoord in?

________ kommst du morgen? Um halb 10

1. wer
2. wie
3. wann
4. woher

_______ Musik magst du?

1. was
2. wie
3. welche
4. wohin

... heißt dein Vater?

_______ hast du das gemacht?

1. wann
2. warum
3. wohin
4. woher

..... alt bist du?

1. Wie?
2. Wo?
3. Was?
4. Wann?

.... sagst du?

..... fahren wir morgen ?

1. Wer?
2. Wann?
3. wohin?
4. Warum?

..... hast du gesagt ?

1. Wann?
2. woher?
3. Warum?
4. Was?

... wohnt deine Oma?

..... heißt deine Schwester?

1. Wo?
2. Wann?
3. Wer?
4. Wie?

______ kommst du? Aus Frankreich

1. woher
2. wohin
3. warum
4. welche

Großschreibung

Wanneer schrijf je in het Duits een hoofdletter?

der vater of der Vater

1. der vater
2. der Vater

dagen van de week

1. wel hoofdletter
2. geen hoofdletter

der rechner of der Rechner

1. rechner
2. Rechner

schwester of Schwester

1. schwester
2. Schwester

schön of Schön (= mooi)

1. schön
2. Schön

die Zahlen

Getallen 11-20

elf, zwölf, dreizehn, vierzehn,

fünfzehn, sechzehn, siebzehn, achtzehn,

neunzehn, zwanzig

Wat valt je op?

6

elf, twaalf, dertien

1. elf, zwolf,deizehn
2. elv, zwölf, dreizehn
3. elf, zwölf, dreizehn
4. elf zwolf, dreizen

16

zeventien, achtien, negentien

1. siebenzehn, achtzehn, negenzehn
2. siebzehn, achtzehn, neunzehn
3. siebenzehn, achtzehn, neunzehn

20

Richtig

Falsch

eins

twei

zwei

einz

drie

drei

vier

fier

fünf

vunf

sechs

ses

sieben

siben

acht

achd

neun

negen

zehn

tsen

Even oefenen met "Hören" (=luisteren)

Luister naar het volgende filmpje.

Let op! Aan het einde volgt een vraag

0

Wat bestelt de jongen?

1. Appeltaart
2. Pepermunttaart
3. Cheescake
4. geen taart

0

Wat betekent Guten Apetit?

1. goed gekozen
2. eet smakelijk
3. veel plezier

0

Waarom kan de serveerster de 50 euro niet aannemen?

1. ze mag geen 50 euro aannemen
2. het is een vals briefje van 50 euro
3. ze heeft niet genoeg wisselgeld

Üben für die Prüfung

Seite 46-48

147-150