210416 Lezen H6 + woordenschat H5+6

Welkom bij Nederlands!
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Stil lezen (10 min)
  2. Kort herhalen H5 lezen (10 min)
  3. Hoofdstuk 6 Lezen (15 min)
  4. Opdracht maken en bespreken (10 min)
  5. Pauze (5 min)
  6. Woordenschat (20 min)
  7. Spreekbeurt (15 min)

Slide 2 - Diapositive

Stil lezen
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Herhalen H5

Slide 4 - Diapositive

Wat is kritisch lezen?
A
De tekst snel doorlezen en een beeld krijgen waar het over gaat.
B
De tekst niet lezen en alleen kijken naar de titel en tussenkopjes.
C
De tekst lezen, lettend of deze betrouwbaar is en objectief is geschreven.
D
De tekst zo lezen dat je het ook leert.

Slide 5 - Quiz

Waar let je op als je een tekst controleert op betrouwbaarheid?

Slide 6 - Question ouverte

Lezen H6

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Waar kun je naar kijken om te ontdekken voor welk publiek iets geschreven is?

Slide 11 - Question ouverte

Aan de slag
Maken:
Opdracht 1 van H6.

Ben je klaar? Dan doe je rustig iets voor jezelf.


timer
10:00

Slide 12 - Diapositive

Pauze
timer
5:00

Slide 13 - Diapositive

Spreekwoorden en gezegdes

Slide 14 - Diapositive

Wat betekent deze uitdrukking?

"Beter een anker kwijt dan een heel schip"
timer
0:15
A
Je moet bij de tijd blijven
B
Liever een klein verlies accepteren dan alles verliezen
C
Toezicht houden
D
Failliet gaan

Slide 15 - Quiz

Wat betekent deze uitdrukking?

"Op de fles gaan"
timer
0:15
A
dronken worden
B
duur zijn
C
boodschappen doen
D
failliet gaan

Slide 16 - Quiz

Wat betekent deze uitdrukking?

"Je moet roeien met de riemen die je hebt"
timer
0:15
A
Je echte karakter blijkt pas op een beslissend moment
B
Je moet altijd aardig zijn
C
Je moet het doen met de middelen die je hebt
D
Je moet varen

Slide 17 - Quiz

Wat betekent deze uitdrukking?

"Bakzeil halen"
timer
0:15
A
terugkrabbelen
B
boodschappen doen
C
duur zijn
D
een brood bakken

Slide 18 - Quiz

Wat betekent deze uitdrukking?

"Wie appelen vaart, die appelen eet"
timer
0:15
A
Als je handelt in bepaalde goederen dan gebruik je ze waarschijnlijk ook
B
Je eet te veel tijdens je werk
C
Je moet betalen voor wat je koopt
D
Als de baas toekijkt, gaat alles beter

Slide 19 - Quiz

Spreekwoorden 
We kennen in Nederlands dus veel spreekwoorden en gezegdes die met scheepvaart te maken hebben. 

Hoe zouden deze klinken als we de spreekwoorden naar deze tijd zouden aanpassen?

Slide 20 - Diapositive

Onder zeil gaan 
(gaan slapen)


Jezelf met dons bedekken.

Slide 21 - Diapositive

Beter een anker kwijt dan een heel schip
(Liever een klein verlies accepteren dan alles verliezen)



Liever mijn fietssleutel kwijt dan mijn fiets.

Slide 22 - Diapositive

Kun jij er een paar verzinnen?
  1.  In zee gaan (met) .
  2.  De wind in de zeilen hebben.
  3. Zijn schepen achter zich verbranden.
  4. Je moet roeien met de riemen die je hebt.
  5. Iemand in de boot nemen.
timer
10:00

Slide 23 - Diapositive

De toets
In de ELO bij opdrachten vind je een oefentoets en ook het antwoordmodel. Het is aan jou of je hiermee wilt oefenen.

Succes met leren voor de toets!!

Slide 24 - Diapositive

Spreekbeurt
Liv
Kylian

Slide 25 - Diapositive