Woordenschat oefenen niveau B

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Als je de wedstrijd wint, wordt er een prijs uitgelooft.
Wat betekent: uitloven
A
dat je ergens in opgaat
B
Dat je een prijs kan winnen
C
dat je gelovig bent
D
dat je naar de winkel gaat

Slide 2 - Quiz

De bommen bevinden zich in het meer.
Wat betekent 'zich bevinden'
A
Dat iemand of iets ergens is of ligt
B
Je gaat op zoek naar jezelf
C
Dat het onderweg is
D
Dat is iets in het verleden

Slide 3 - Quiz

De bommen zijn door het leger in het meer gedumpt.
Wat betekent dumpen?
A
Dat ze het zelf wilde houden
B
Dat ze het nog nodig hebben
C
Dat ze er van af wilde
D
Dat ze het terug willen hebben

Slide 4 - Quiz

De bommen liggen er al decennialang.
Wat betekent decennialang
A
Heel erg lang
B
10 jaar
C
gedurende tientallen jaren
D
dat is heel erg kort

Slide 5 - Quiz

Het risico is erg groot dat de bommen gaan lekken.
Wat betekent risico?
A
De kans dat er niets aan de hand is
B
De kans dat er iets ergs gaat gebeuren
C
Mensen maken zich veel zorgen om niets
D
Maken zich te weinig zorgen voor de natuur

Slide 6 - Quiz

In veel gevallen zijn de bommen nog steeds gevaarlijk.
Wat betekent 'in veel gevallen'?
A
Soms
B
Vaak
C
Nooit
D
Af en toe

Slide 7 - Quiz

De bommen verontreinigd het meer.
Wat betekent verontreinigd?
A
Schoon
B
Netjes
C
Vervuild
D
Veilig

Slide 8 - Quiz

Het leger gaat de bommen bergen.
Wat betekent bergen?
A
Opruimen
B
Die grote bergen waar je kan wandelen
C
Waar je op kan skieën
D
Troep

Slide 9 - Quiz

Als je een idee hebt dan kan je deze indienen.
Wat betekent indienen?
A
Mensen bedienen met drinken
B
Winnen
C
Inleveren

Slide 10 - Quiz

Overigens is het weghalen van de bommen geen makkelijke klus.
Wat betekent overigens?
A
Soms
B
Trouwens
C
Maar,
D
Af en toe

Slide 11 - Quiz

Het ongeluk in Zweden werd opgepikt door de Media.
Wat is een voorbeeld van media?
A
Een brievenbus
B
De krant
C
De laptop
D
De telefoon

Slide 12 - Quiz

De jongens zochten dekking.
Wat betekent: dekking zoeken?
A
Wegrennen
B
Bukken
C
Bescherming zoeken
D
Blijven staan

Slide 13 - Quiz

Het ongeluk gebeurde op een publieke plek.
Wat betekent: 'publiek' in deze zin?
A
De mensen
B
Een openbare plek
C
Een plek voor weinig mensen
D
Voor iedereen

Slide 14 - Quiz

Er waren veel getuige.
Wat betekent: 'getuige'?
A
Mensen die iets hebben gezien.
B
Mensen die niets hebben gezien
C
Mensen die het hebben gezien op de TV
D
Mensen die het hebben gezien op sociale media

Slide 15 - Quiz

Een ongeluk in Zweden gebeurt vrijwel nooit.
Wat betekent 'vrijwel'?
A
Nooit
B
Soms
C
Altijd
D
Bijna

Slide 16 - Quiz

Als het gaat onweren dan wrijven de ijs en waterdeeltjes tegen elkaar aan.
Wat betekent 'wrijving'?
A
Dat ze tegen elkaar botsen
B
Dat ze elkaar voorbij lopen
C
Dat ze elkaar niet zien
D
Dat ze tegen elkaar aan bewegen

Slide 17 - Quiz

Zweden grenst aan Noorwegen en Finland.
Wat betekent 'grenzen aan'?
A
Het ligt ver weg van elkaar
B
Het ligt naast elkaar

Slide 18 - Quiz

Het onweer veroorzaakt het ongeluk.

Wat betekent veroorzaken?
A
De oorzaak of reden zijn van iets
B
Het gevolg van iets
C
De ruzie tussen iets of iemand

Slide 19 - Quiz

De bliksem probeert in te slaan, misschien moeten we hem geleiden. Wat betekent geleiden?
A
Weg laten gaan
B
Doorlaten
C
De ramen dicht doen
D
Wegrennen

Slide 20 - Quiz

Heel veel jongeren mijden de wc. Wat betekent mijden?
A
Ontwijken
B
Blijven gaan
C
Niet gaan
D
Soms

Slide 21 - Quiz

De WC's zijn op scholen vaak gehorig.
Wat betekent gehorig?
A
Dat niemand je kan horen
B
Dat niemand je kan ruiken
C
Dat iedereen je kan horen
D
Dat iedereen je kan ruiken

Slide 22 - Quiz

Veel jongeren hebben schaamte om naar de WC te gaan op school.
Wat betekent schaamte?
A
Dat je het erg vindt
B
Dat je teleurgesteld bent
C
Dat je boos bent
D
Dat je een rotgevoel hebt

Slide 23 - Quiz

Wat betekent hygiëne?
A
Het wassen van je kleding
B
Het wassen van alleen je haar
C
Elke dag schone kleding aan
D
Zorgen dat alles schoon is waar je komt

Slide 24 - Quiz

Praten over de stoelgang is een taboe. Wat is een taboe?
A
Dat mensen ergens makkelijk over een onderwerp kunnen praten
B
Dat mensen niet zo makkelijk over een onderwerp kunnen praten
C
Dat je er niet over mag praten
D
Dat het veel discussies geeft als je er over gaat praten

Slide 25 - Quiz

Een onderzoek heeft altijd een proces.
Wat betekent het proces?
A
de manier waarop iets ontwikkelt
B
de voortgang
C
het verleden
D
wat het idee is voor een onderzoek

Slide 26 - Quiz

Het is alarmerend dat veel mensen hun stoelgang ophouden.
Wat betekent alarmerend?
A
Dat het moeilijk is
B
Dat het makkelijk is
C
Dat mensen zich niet zo moeten aanstellen
D
Dat het zorgwekkend is

Slide 27 - Quiz

De onderzoekers becijferen de rapporten.
Wat betekent becijferen?
Niveau C vraag
A
Opzoeken
B
Uitrekenen
C
Nadenken
D
Bekijken

Slide 28 - Quiz

Het noorderlicht of de bliksem kan een fenomeen zijn.
Wat betekent fenomeen?
Niveau C vraag
A
Een magisch iets
B
Iets wat je niet vaak meemaakt
C
Een verschijnsel
D
Iets wat voorkomt in een droom

Slide 29 - Quiz

Er zijn verschillende opties om de bommen uit een meer te halen.
Wat betekent 'opties'?
Niveau C vraag
A
Verschillende mogelijkheden
B
Verschillende ideeën
C
Nadenken en bespreken
D
Meedoen aan de wedstrijd

Slide 30 - Quiz

De resultaten zijn representatief.
Wat betekent representatief?
Niveau C vraag
A
Dat je er netjes uitziet
B
Dat je er een goed beeld bij hebt
C
Resultaten presenteren
D
Presenteren van het onderzoek

Slide 31 - Quiz