Leesvaardigheid les 6

Leesvaardigheid les 6
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid les 6

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Begintaak (in stilte maken!)
Pak je schrift en noteer het antwoord op de nieuwe vraag bij jouw boek. 
1. Met welk personage uit jouw boek zou jij bevriend willen zijn en waarom? 
2. Welk personage zou jij absoluut vermijden en waarom? 
3. Wat is er realistisch in jouw boek?
4. Wat is er onrealistisch in jouw boek?
NIEUWE VRAAG
5. Zoek een spannend moment in jouw boek. Hoe heeft de schrijver voor spanning gezorgd?                                 DAARNA GA JE IN LEZEN IN JE BOEK!

Slide 3 - Diapositive

Klasafspraken
- Kom rustig de klas binnen (geen telefoon, geen jas, niet eten).
- Ga zitten, leg je spullen op tafel en zet je tas op de grond. 
- Als je iets wil vragen steek je je hand op. 
- Niet zomaar reageren op elkaar of door de klas roepen.
- Luisteren naar de docent: niet kletsen of onderonsjes tussendoor.


Slide 4 - Diapositive

Lesdoelen
- Je leert tekstverbanden herkennen: opsomming, tegenstelling en tijdsvolgorde;
- Je leert signaalwoorden herkennen;
- Je houdt je aan de klasafspraken.

Slide 5 - Diapositive

Lesprogramma
- Welkom (5 min)
- Lezen in je leesboek (10 min)
- Zelfstandig werken: boekopdracht (5 min)
- Terugblik en huiswerk (10 min)
- Uitleg leesvaardigheid (10 min)
- Zelfstandig werken (25 min)
- Afsluiting (5 min)

Slide 6 - Diapositive

Terugblik

Slide 7 - Diapositive

feit - mening

Slide 8 - Diapositive

Feit of mening?
Koken is moeilijk.

Slide 9 - Diapositive

Feit of mening
De smartphone is onmisbaar.

Slide 10 - Diapositive

Feit of mening?
Hij heeft oortjes in en staart naar zijn telefoonscherm.

Slide 11 - Diapositive

Huiswerk: Talent 2.3 Lezen, opdrachten: 3, 4, 5 en 6

Slide 12 - Diapositive

Opdracht 3
a Er zijn verschillende manieren om de betekenis van een woord af te leiden uit de tekst. Welke had je zelf al ontdekt in hoofdstuk 1? Eigen antwoord.
b Waarom hoef je niet van elk moeilijk woord in een tekst de betekenis te weten?
Omdat je een tekst vaak ook kunt begrijpen zonder dat je de betekenis van een bepaald woord kent.
c Van welke moeilijke woorden in een tekst is het wel nodig om de betekenis te achterhalen?
Alleen van woorden die van belang zijn om de tekst te begrijpen, is het nodig om de betekenis te kennen.
d Noteer de betekenis van context. Welk stukje van de leertekst heb je nu toegepast?
De tekst in de buurt van het woord. Je hebt nu toegepast: Kijk of de schrijver een omschrijving geeft.
e De context kan op vier manieren informatie geven over de betekenis van een woord. Welke vier?
In de context kan: (1) een omschrijving staan, (2) een voorbeeld, (3) een synoniem of (4) informatie die een andere aanwijzing geeft.
f Stel, je wilt in een krant de uitslag van een sportwedstrijd vinden. Welke leesstrategie gebruik je dan? Leg je antwoord uit.
Zoekend lezen. Je leest niet de hele krant, maar zoekt alleen de pagina en het stukje tekst waar de uitslag staat.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive


Slide 17 - Diapositive

Maak aantekeningen in je schrift

Slide 18 - Diapositive

Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.

Slide 19 - Diapositive

Signaalwoorden
Tekstverbanden worden meestal aangegeven met signaalwoorden


(Het is daarom belangrijk om bij het lezen te letten op deze signaalwoorden.)

Slide 20 - Diapositive

Opsommend tekstverband
Noemt twee of meer tekstdelen na elkaar.

Signaalwoorden: ten eerste, ook, tevens, om te beginnen, verder, bovendien, daarnaast, niet alleen ... maar ook, zowel ....als, ten slotte

Slide 21 - Diapositive

Tijdsvolgorde
Geeft aan in welke volgorde gebeurtenissen plaatsvinden.

Signaalwoorden van de tijdsvolgorde:
eerst, intussen, vervolgens, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte

Slide 22 - Diapositive

Tegenstellend tekstverband
  • Tegenovergestelde zaken worden genoemd
  • Signaalwoorden: maar, echter, daarentegen, toch, hoewel, ondanks dat, aan de ene kant...aan de andere kant, daar staat tegenover

Slide 23 - Diapositive

Pak je Plenda en noteer het huiswerk:
Huiswerk: Talent Lezen 2.3 opdracht 8, 9, 10 en 11.

GA DAARNA IN STILTE AAN HET WERK!

Slide 24 - Diapositive

Afsluiting
- Klasafspraken
- Lesdoelen

Slide 25 - Diapositive

Klasafspraken
- Kom rustig de klas binnen (geen telefoon, geen jas, niet eten).
- Ga zitten, leg je spullen op tafel en zet je tas op de grond. 
- Als je iets wil vragen steek je je hand op. 
- Niet zomaar reageren op elkaar of door de klas roepen.
- Luisteren naar de docent: niet kletsen of onderonsjes tussendoor.


Slide 26 - Diapositive

Lesdoelen
- Je leert tekstverbanden herkennen: opsomming, tegenstelling en tijdsvolgorde;
- Je leert signaalwoorden herkennen;
- Je houdt je aan de klasafspraken.

Slide 27 - Diapositive