Johannes Kepler (1571-1630) was een Duitse astronoom, wiskundige en astroloog die vooral bekend staat om zijn wetten van de planetaire beweging. Kepler had diepe religieuze overtuigingen en beschouwde zijn wetenschappelijke onderzoek als een manier om de schepping van God te begrijpen en te eren.
Kepler zag de wetten van de natuur als uitdrukkingen van de goddelijke wil en intelligentie. Hij geloofde dat God het universum had geschapen volgens een ordelijk en wiskundig plan, en dat het de taak van de mens was om dit plan te ontrafelen door middel van wetenschappelijk onderzoek.
In zijn geschriften sprak Kepler vaak over de harmonie en schoonheid van het universum als bewijs van Gods grootheid en wijsheid. Hij beschouwde zijn ontdekking van de wetten van de planetaire beweging als een bevestiging van zijn geloof in God en als een bron van spirituele vreugde.
Kepler's opvattingen over God en religie waren diepgeworteld in zijn tijd en context, en zijn werk wordt vaak gezien als een vroege poging om wetenschap en religie met elkaar te verzoenen.
Voltaire (1694-1778), de Franse filosoof en schrijver uit de Verlichtingstijd, stond bekend om zijn kritische houding tegenover religie en zijn pleidooi voor rede, vrijheid en tolerantie. Zijn opvattingen over God en het universum waren complex en gevarieerd, maar over het algemeen kan worden gezegd dat hij een sceptische houding aannam ten opzichte van traditionele religieuze overtuigingen.
Voltaire was een deïst, wat betekent dat hij geloofde in een goddelijke schepper die de wereld had geschapen, maar hij verwierp vaak de specifieke dogma's en doctrines van georganiseerde religies. Hij bekritiseerde de misstanden en hypocrisie binnen de gevestigde religies van zijn tijd, en pleitte voor een meer verlichte vorm van spiritualiteit die gebaseerd was op de rede en de natuurlijke orde van de wereld.
In zijn werk "Candide" bekritiseerde Voltaire de optimistische visie op de wereld die werd gepropageerd door filosofen als Leibniz, die beweerden dat dit de 'best mogelijke wereld' was, ondanks de aanwezigheid van lijden en kwaad. Voltaire's personage Pangloss, die deze opvattingen vertegenwoordigt, wordt belachelijk gemaakt in het boek als een goedbedoelende maar naïeve filosoof.
Over het algemeen zag Voltaire het universum als een plaats van complexiteit en ambiguïteit, en hij benadrukte het belang van kritisch denken en tolerantie in de zoektocht naar waarheid en betekenis. Hoewel hij sceptisch was over traditionele religieuze overtuigingen, erkende Voltaire wel de mogelijkheid van een transcendente realiteit die de menselijke ervaring overstijgt.
Albert Einstein (1879-1955), de beroemde Duitse natuurkundige die bekend staat om zijn theorieën over relativiteit, had complexe opvattingen over het universum en God. Hij wordt vaak geciteerd als iemand die geloofde in een soort van kosmische spiritualiteit, maar zijn opvattingen evolueerden en veranderden in de loop van zijn leven.
Einstein gebruikte vaak religieuze en metaforische taal om zijn ideeën over de natuur te beschrijven. Hij sprak bijvoorbeeld vaak over "God" in termen van de natuurwetten en de orde van het universum, maar hij bedoelde daarmee niet noodzakelijk een persoonlijke, antropomorfe godheid. Voor Einstein was de term "God" eerder een metafoor voor de diepere en onbegrijpelijke mysteries van het universum.
Einstein stond bekend om zijn nadruk op rationaliteit en empirisch bewijs, en hij was sceptisch tegenover georganiseerde religie en dogmatische overtuigingen. Hij beschouwde religie vaak als een product van menselijke zwakheden en angsten, maar hij waardeerde wel de esthetische en spirituele aspecten van religieuze tradities.
Hoewel Einstein geen traditionele religieuze opvattingen had, stond hij open voor de mogelijkheid van een soort van transcendente kracht of ordening in het universum. Zijn opvattingen over God en het universum waren dus complex en genuanceerd, en zijn nalatenschap heeft talloze interpretaties en debatten over dit onderwerp voortgebracht.