Herhaling politiek 3vmbo-t (3.1, 3.2, 3.3 en 3.4)

Herhaling voor s.o.
- Je ontdekt wat je wel snapt en wat je nog niet snapt. 
- Je leert de begrippen voor de toets. 
- Je leert antwoord geven zoals het op de toets moet. 
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling voor s.o.
- Je ontdekt wat je wel snapt en wat je nog niet snapt. 
- Je leert de begrippen voor de toets. 
- Je leert antwoord geven zoals het op de toets moet. 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Wat heeft deze foto te maken met politiek?

Slide 3 - Question ouverte

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Omdat in Nederland de koning in de regering zit is Nederland geen echte democratie.
2. De koning mag zich niet bemoeien met politieke kwesties.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 4 - Quiz

Wie is het staatshoofd van Nederland?
A
De koning.
B
De minister-president
C
De staatssecretaris.
D
De voorzitter van de Tweede Kamer

Slide 5 - Quiz

Hoeveel Kamerleden zitten er in de Tweede Kamer?
A
75 leden
B
100 leden
C
150 leden
D
175 leden

Slide 6 - Quiz

Wie presenteert de miljoenennota?
A
De minister-president.
B
De minister van Financiën.
C
De koning.
D
De voorzitter van de Tweede Kamer.

Slide 7 - Quiz

Het dagelijks bestuur van Nederland noemen we:
A
de regering
B
de Tweede Kamer
C
het Kabinet
D
politici en ambtenaren

Slide 8 - Quiz

………………. is de leider van het kabinet.
Welk woord is weggelaten?

A
de koning
B
het regeerakkoord
C
de minister-president
D
de Tweede Kamer

Slide 9 - Quiz

De leden van de Tweede Kamer worden …………………. gekozen.
Wat is hier weggelaten?

A
indirect
B
via verkiezingen voor de provincie
C
door de Eerste Kamer
D
door de bevolking

Slide 10 - Quiz

In …………….. staat wat de regeringspartijen de komende jaren willen bereiken.
Wat is hier weggelaten?

A
De troonrede
B
de grondwet
C
de miljoenennota
D
het regeerakkoord

Slide 11 - Quiz

Iemand die in verkiezingstijd de belangrijkste persoon van een politieke partij is, noemen we de:
A
premier
B
lijsttrekker
C
minister
D
voorzitter

Slide 12 - Quiz

Hogere belastingen voor topinkomens zorgen voor meer gelijkheid in de samenleving. Deze uitspraak hoort vooral bij:
A
links
B
midden
C
rechts
D
beide

Slide 13 - Quiz

“Wie hard werkt, mag ook veel verdienen.”
Deze uitspraak hoort vooral bij:

A
Links
B
Midden
C
Rechts
D
Beide

Slide 14 - Quiz

Een linkse politieke partij wil zo veel mogelijk de …………………….. helpen.
Wat is er weggelaten in de zin?

A
rijke mensen
B
middenpartij
C
rechtse partij
D
kwetsbare mensen

Slide 15 - Quiz

Wat is een voorbeeld van directe democratie?
A
De overheid keurt de bouw van een ondergrondse tunnel af.
B
Een groep mensen protesteert tegen de sloop van een wijk.
C
Een burgemeester verbiedt een groot feest in zijn stad.
D
De bevolking stemt voor het plan om de plezierjacht op dieren te verbieden.

Slide 16 - Quiz

Bij een indirecte democratie:
A
kiest de bevolking politici die voor hen besluiten nemen.
B
stemt de bevolking zelf over elk besluit.
C
kiest de bevolking in een referendum de volksvertegenwoordigers.
D
nemen de kiezers en de volksvertegenwoordigers samen in een referendum de besluiten.

Slide 17 - Quiz