Chapter 18 BLE, part 1

1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Adverbs
Adjectives
Adverb or Adjective?
      (20 points)
Red
Big
Happily
Bijwoord
Sadly
Bijv. naamwoord

Slide 2 - Question de remorquage

Wat doet een adjective?

Slide 3 - Question ouverte

Wat doet een adverb?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is een Zelfstandig Naamwoord?

Slide 5 - Question ouverte

Wat is een Werkwoord?

Slide 6 - Question ouverte

Which word is the adjective?

The apple tasted really sour so he made an ugly face.
A
face
B
ugly
C
apple
D
sour

Slide 7 - Quiz

Which word is the adverb?

His test went perfectly.
A
test
B
went
C
his
D
perfectly

Slide 8 - Quiz

3

Slide 9 - Vidéo

Which ones are examples of adjectives?
A
run, play, sing, go
B
I, you, he, she, we, they
C
red, big, nice, cute
D
first, second, third

Slide 10 - Quiz

A word that tells you something about an object or a person. For example what it looks like. 
A word that usually describes an action, it is something you can do.
A word that identifies people, objects, ideas, places etc.
A word that is used to change the meaning of a verb or an adjective
ADJECTIVE
VERB
ADVERB
NOUN

Slide 11 - Question de remorquage

My aunt always cries very ___!
A
loud
B
loudly

Slide 12 - Quiz

The girl sings really ___!
A
fantastic
B
fantastically
C
fantasticly

Slide 13 - Quiz

Vinny plays rugby very ___.
A
good
B
well

Slide 14 - Quiz

Hermione ___ answered the question.
A
happy
B
happily

Slide 15 - Quiz

She is a ........................ (beautiful) dancer.
A
beautifully
B
beautiful

Slide 16 - Quiz

They sounded .......................... (happy)
A
happily
B
happy

Slide 17 - Quiz

The soup tastes ............ (delicious)
A
delicious
B
deliciously

Slide 18 - Quiz

I like reading ....................... (romantic) novels.
A
romantically
B
romantic

Slide 19 - Quiz

He gets angry very ........................ (easy)
A
easy
B
easily
C
easly

Slide 20 - Quiz

They worked ................... (hard) in the garden.
A
hard
B
hardly

Slide 21 - Quiz

Maak hier een adverb van:
stable - responsible - unforgettable

Slide 22 - Question ouverte

Maak hier een adverb van:
grumpy - lazy - easy

Slide 23 - Question ouverte

Maak hier een adverb van:
pleasant - bad - good - near

Slide 24 - Question ouverte

Maak hier een adverb van:
terrific - romantic - classic

Slide 25 - Question ouverte

I had a (vreselijk) day at work yesterday.

Slide 26 - Question ouverte

When I was printing an (extreem) (belangrijk) document, I managed to jam up the printer.

Slide 27 - Question ouverte

I could (nauwelijks) wait to get home.

Slide 28 - Question ouverte

01:40
Wanneer gebruik je een bijvoegelijk naamwoord? Wanneer een bijwoord?

Slide 29 - Question ouverte

02:54
Waar veranderen deze uitgangen in?
-le -y -ic

Slide 30 - Question ouverte

04:35
Na welke woorden krijg je nooit een werkwoord? Waarom?

Slide 31 - Question ouverte

Grammar Uitleg

Slide 32 - Diapositive

Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand 
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.

That is an amazing girl.
We all love that funny movie.
I think he is a terrible teacher.


Slide 33 - Diapositive

Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een ander bijwoord, of een bijvoeglijk naamwoord.
  •         Mary sings wonderfully.
  •         My grandparents talk incredibly loudly.
  •          I am eating an amazingly delicious steak right now.


Slide 34 - Diapositive

DUS...

Ron is a careful driver.

Ron drives carefully.

Slide 35 - Diapositive

Adverbs
Vorm
1. Je zet +ly achter het bijvoeglijk naamwoord (het woord tussen haakjes)
bv. wonderful - wonderfully
2. Eindigt het bv nmw op -y, dan wordt het -ily
bv. easy - easily
3. Eindigt het bv nmw. op -le, dan wordt het -ly
bv. terrible - terribly
4. Eindigt het bv nmw. op -ic, dan wordt het -cally
bv. fantastic - fantastically

Slide 36 - Diapositive

Adverbs vs Adjectives
Een bijvoegelijk naamwoord gebruik je ook na vormen van de werkwoorden:
  • be (am, are, is)
  • sound
  • taste
  • smell
  • look
  • feel
 Vb.          He looks beautiful. ("beautiful" zegt iets over "looks".)
Dus bij deze werkwoorden gebruik je altijd een bijvoegelijk naamwoord!!!


Slide 37 - Diapositive

Uitzonderingen
Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben geen aparte vorm voor het bijwoord of veranderen van vorm!!
  • Good - Well
  • fast - fast
  • hard - hard
  • long - long

Slide 38 - Diapositive

Homework next time:
Do exercises A and B (BLE Chapter 18, p 100 +101) and hand them in via  teams/opdrachten.

Slide 39 - Diapositive