Stoffen herhaling

Stoffen herhaling
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Stoffen herhaling

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Je kunt uitleggen wat stofeigenschappen zijn en je kunt een aantal stofeigenschappen noemen. 
Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met dichtheid en je kunt de dichtheid berekenen.
Je kunt de fasen en faseovergangen benoemen.

Slide 2 - Diapositive

De definitie van een zuivere stof is:
A
Een stof die ingedampt is
B
Een stof die bestaat uit 1 soort atomen
C
Een stof die bestaat uit 1 soort molecuul
D
Een stof die gefilterd is

Slide 3 - Quiz

Moleculen en atomen
Een molecuul is het kleinste deeltje
van een stof met nog de eigenschappen
van die stof.

Atomen zijn de individuele bouwstenen
van moleculen.

Slide 4 - Diapositive

mengsel:
meerdere soorten moleculen

zuivere stof:
één soort moleculen

Slide 5 - Diapositive

Welke van de onderstaande stoffen is een zuivere stof?
A
Kristalsuiker
B
Ice tea
C
Melk
D
Koffie

Slide 6 - Quiz

Is dit een zuivere stof?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

Een mengsel bestaat uit:
A
Meerdere atomen
B
Meerdere moleculen
C
Meerdere stoffen

Slide 8 - Quiz

Zuivere stof of mengsel?
A
Zuivere stof op macroniveau
B
Mengsel op macroniveau
C
Zuivere stof op microniveau
D
Mengsel op microniveau

Slide 9 - Quiz

Zie je een
zuivere stof of een mengsel?
A
Mengsel op microniveau
B
Zuivere stof op microniveau
C
Mengsel op macroniveau
D
Zuiverestof op macroniveau

Slide 10 - Quiz

Wat voor soort mengsel is mayonaise?
A
Suspensie
B
Emulsie
C
Oplossing

Slide 11 - Quiz

Je voegt olie toe aan een azijn. De vloeistoffen mengen niet. Wat voeg je toe om te zorgen dat de stoffen wel mengen?
A
Suspensie
B
Emulsie
C
Oplossing
D
Emulgator

Slide 12 - Quiz

Wat is de emulgator in mayonaise?
A
olie
B
water
C
eigeel
D
geen enkel idee

Slide 13 - Quiz

Zie je een
zuivere stof of een mengsel?
A
Zuivere stof
B
Mengsel

Slide 14 - Quiz

Welk soort mengsel is dit?
A
oplossing
B
suspensie
C
emulsie

Slide 15 - Quiz

Wat is de formule voor dichtheid?
A
Dichtheid = massa : volume
B
Dichtheid = Volume : massa
C
Dichtheid = massa x volume
D
Dichtheid = Volume - massa

Slide 16 - Quiz

Wat is het symbool van dichtheid?
A
p
B
ρ
C
P
D
π

Slide 17 - Quiz

Water heeft een dichtheid van 1 g/cm3
Olie heeft een dichtheid van 0,9 g/cm3
Aluminium heeft een dichtheid van 2,7 g/cm3
perspex heeft een dichtheid van 1.2 g/cm 3

Welke stof heeft de kleinste dichtheid?
A
water
B
olie
C
aluminium
D
perspex

Slide 18 - Quiz

De dichtheid van de badeend is ...... dan de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee

Slide 19 - Quiz

Wat is de dichtheid van dit voorwerp?
A
9,0g/cm3
B
8,9g/cm3
C
0,11g/cm3
D
80g/cm3

Slide 20 - Quiz

Wat betekend het volgende gevarensymbool?
A
corrosief
B
licht ontvlambaar
C
giftig
D
schadelijk

Slide 21 - Quiz

Wat betekend het volgende gevarensymbool?
A
giftig
B
explosief
C
schadelijk
D
oxiderend

Slide 22 - Quiz

Wat betekent dit gevarensymbool?
A
Oxiderend
B
Explosief
C
Schadelijk
D
Licht ontvlambaar

Slide 23 - Quiz

Welke van de onderstaande beschrijvingen hoort bij de scheidingsmethode bezinken:
A
Een filtreerpapiertje gebruiken en de suspensie daar doorheen laten lopen, onoplosbare stoffen blijven dan achter
B
Je schudt de suspensie rustig heen en weer zodat de onoplosbare stoffen zich scheiden van het water.
C
Een suspensie laten staan, onoplosbare stoffen zakken naar de bodem.

Slide 24 - Quiz

Bezinken en afschenken

Slide 25 - Diapositive

Een suspensie kun je scheiden door
A
indampen
B
extraheren/ extractie
C
bezinken en filtreren
D
destilleren

Slide 26 - Quiz

Filtreren
Een suspensie heeft allemaal kleine deeltjes in de vloeistof zweven. Deze kun je d.m.v. filtreren er uit halen. 


Slide 27 - Diapositive

Je hebt zout opgelost in water, hoe ga je deze van elkaar scheiden
A
Inzinken
B
Filtreren
C
Indampen
D
Destilleren

Slide 28 - Quiz

Indampen
Bij indampen kook je de oplossing: de vloeistof verdampt. 
De vaste stof blijft achter op het indampschaaltje:  het residu. 

Zo kun je bijvoorbeeld zout uit zeewater halen. 

Slide 29 - Diapositive

Extraheren en filtreren
Extraheren betekent: uittrekken. De smaakstoffen worden uit het koffiepoeder getrokken en daarna filtreer je, zodat de koffieprut niet in je kopje koffie komt.

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Vidéo

Destilleren
Een mengsel wordt verhit tot de vloeistof met het laagste kookpunt gaat verdampen 
de damp wordt opgevangen en gekoeld
De vloeistoffen in het mengsel 
moeten een verschillend kookpunt hebben.
Residu = wat achter blijft
Destillaat = wat wordt opgevangen.

Slide 32 - Diapositive

Wat bedoelen we met verdampen?

Slide 33 - Carte mentale

Wanneer verdampt water ?
A
als ijs verwarmt wordt
B
als vloeibaar water wordt verwarmt
C
als vloeibaar water wordt afgekoeld
D
als waterdamp wordt afgekoeld

Slide 34 - Quiz

IJs wordt verwarmt.
Wat gebeurt er met het ijs?
A
verdampen
B
stollen of bevriezen
C
smelten
D
condenseren

Slide 35 - Quiz

Vloeibaar water wordt in de diepvries gezet.
Wat gebeurt er met het water?
A
verdampen
B
stollen of bevriezen
C
smelten
D
condenseren

Slide 36 - Quiz

Waterdamp wordt afkoeld.
Hoe noemen we dat ?
A
verdampen
B
stollen of bevriezen
C
smelten
D
condenseren

Slide 37 - Quiz

Stoffen bestaan uit 3 fasen. De overgang van de ene naar de andere fase noemen we faseovergang
- Vloeibare fase
- Vaste fase
- Gas fase
Vast                       Vloeibaar                        Gas

Slide 38 - Diapositive

Mengsel
Zuivere stof: element
Zuivere stof: molecuul

Slide 39 - Question de remorquage

vaste stof
vloeistof
gas
moleculen bewegen rond elkaar 
moleculen bewegen ver uit elkaar en snel 
moleculen trillen op hun plaats

Slide 40 - Question de remorquage

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 41 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 42 - Quiz

Stoffen komen in drie fasen voor. Bij welke fase bewegen de moleculen het snelst?
A
vaste stof
B
vloeistof
C
gasvormige stof

Slide 43 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 44 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 45 - Quiz

Wat is de fase van sneeuw?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 46 - Quiz

Wat is geen fase?
A
Vloeibaar
B
Verdampen
C
Vast
D
Gas

Slide 47 - Quiz

Wat is de temperatuur van kokend water ?
A
0⁰C
B
100⁰C
C
0⁰F
D
100⁰F

Slide 48 - Quiz

Vragen?

Slide 49 - Diapositive

Aan de slag
Lees H3.3, blz. 82 t/m 84.
Maak de vragen 39, 40, 42 t/m 47​

Slide 50 - Diapositive