Lesstof woordsoorten

Lesplanning
Lezen

Herhaling lesstof

Oefenen 
timer
5:00
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Lesplanning
Lezen

Herhaling lesstof

Oefenen 
timer
5:00

Slide 1 - Diapositive

Taalkundig ontleden 
  • De woorden van een zin kan je indelen in woordsoorten. 

  • Het benoemen van die woorden heet taalkundig ontleden

Slide 2 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord
Kan alleen in de zin staan
Is het belangrijkste werkwoord in de zin (qua betekenis)
Staat vaak als laatste werkwoord in de zin
Er is maar 1 zww in elke zin. 

Mijn moeder eet graag sla.
Zij heeft altijd graag groente gegeten. 

Slide 3 - Diapositive

Hulpwerkwoord
Kan niet alleen in de zin staan
Is in de zin een minder belangrijk werkwoord (qua betekenis)
Staat vaak als eerste werkwoord in zin
Er kunnen meerdere hww's in 1 zin voorkomen 

De chauffeur liet zich (?) afleiden door zijn(?) telefoon.
Hij (?) heeft daar een bekeuring voor gekregen. 


Slide 4 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord ZN
  • Dit is een woord voor een mens, dier, ding, plant of gevoel.
  • kat, huis, hond liefde, verdriet, cactus
  • Heeft meestal een enkelvoud en meervoud: kat/katten.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: koekje, bakje, boekje.  

Slide 5 - Diapositive

Lidwoord LW
  • De, het of een

  • Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • de fiets, het huis, de hond, een dier

Slide 6 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord BN
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Staat meestal vóór en soms achter een zelfstandig naamwoord.

Slide 7 - Diapositive

Voorzetsel VZ
Dit zijn woorden die een plaats, tijd of reden aangeven:
achter, bij, door, in, naar, op, onder, om, van, voor, met​
Gebruik je altijd in combinatie met een ander woord. ​

Zet je voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord: 
door de sneeuw, naast de auto​



Slide 8 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord 1
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. 

Slide 9 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord 2
  • Staan altijd alleen, d.w.z. er staan geen zelfstandige naamwoorden bij.
  • Het meisje heeft een jurk gekocht. 
  • Zij heeft een jurk gekocht. 
  • Zij heeft een jurk gekocht

Slide 10 - Diapositive

"Het" is ook een persoonlijk vnw. 3
  • Je kunt "het" vervangen door "dat".  
  • Waar ligt mijn boek?
  • Het ligt op tafel.
  • Dat ligt op tafel. 

Slide 11 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord 1
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan. 
  • Haar Oopa

  • Een bezittelijk vnw. staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • Zijn appel

Slide 12 - Diapositive

Schrijfwijze bezittelijke vnw. 2

  • Dat is toch jouw laptop? 
  • Daar staat uw bureau. 
  • Op haar vraag gaf mijn leraar geen antwoord. 

Slide 13 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord
  • Deze, die, dit, dat, gene, gindse, zulke, zo'n, dergelijke. 
  • de-woorden> deze en die
  • het-woord> dit en dat
  • meervoud> deze en die

Slide 14 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 1
  • Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een hoofdzin en betrekkelijke bijzin met elkaar.

Bijvoorbeeld:
  • Het boek dat ik lees is, geschikt voor ieder die graag leest.

Slide 15 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 2
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord/woordgroepje wat er vlak voor staat. 

Zo'n woord/woordgroepje noem je het antecedent.

Slide 16 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 3
  • De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die (bij de-woorden) en dat (bij het-woorden).

  • Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: (degene) wie en (datgene) wat.

Slide 17 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 4

Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord / groep woorden / zin ervoor. Waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst = antecedent.


  • Waar is de hond die hij geweldig vond?


Slide 18 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 5
Let op! De woorden die en dat kunnen zowel een betrekkelijk voornaamwoord als een aanwijzend voornaamwoord zijn.

Als het die en dat kunt vervangen door deze en die is het geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord. 

Slide 19 - Diapositive