M2 les 1 H5 Grammatica woordsoorten

Vandaag


  • 10 min lezen
  • Start grammatica
  • Uitleg woordsoorten H5

1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Vandaag


  • 10 min lezen
  • Start grammatica
  • Uitleg woordsoorten H5

Slide 1 - Diapositive

Te behandelen grammatica Kern P3
H5 Taalkundig ontleden (ZN LW BVN VZ VNW (pers, bez, aanw) WW)
H6 Bijwoord en telwoord TO
H19 Redekundig ontleden PV OW WG LV MV BWB
H33 Werkwoorden herkennen
H34 Naamwoordelijk gezegde RO
H47 Voorzetselvoorwerp RO
H61 Samengestelde zinnen
H62 Voegwoorden
H75 Bijvoeglijke bepaling RO


Slide 2 - Diapositive

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen
Na deze les(sen):

Ken je de volgende woordsoorten

werkwoord
zelfstandig naamwoord
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel
voornaamwoord


Slide 4 - Diapositive

Taalkundig ontleden 
  • De woorden van een zin kan je indelen in woordsoorten. 

  • Het benoemen van die woorden heet taalkundig ontleden

Slide 5 - Diapositive

Werkwoorden WW
  • Eén van de woordsoorten is het werkwoord. 
  • In een zin staat altijd in ieder geval één werkwoord.
  • Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet. 
  • Kijken, lachen, fietsen, plassen

Slide 6 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord ZN
  • Dit is een woord voor een mens, dier, ding, plant of gevoel.
  • kat, huis, hond liefde, verdriet, cactus
  • Heeft meestal een enkelvoud en meervoud: kat/katten.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: koekje, bakje, boekje.  
  • Je kunt er de het of een voorzetten.

Slide 7 - Diapositive

Lidwoord LW
  • De, het of een

  • Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. 

  • de fiets, het huis, de hond, een dier

Slide 8 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord BN
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Staat meestal vóór en soms achter een zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Diapositive

Voorzetsel VZ
Dit zijn woorden die een plaats, tijd of reden aangeven:
achter, bij, door, in, naar, op, onder, om, van, voor, met​
Gebruik je altijd in combinatie met een ander woord. ​

Zet je voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord: 
door de sneeuw, naast de auto​



Slide 10 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord 1
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. 

Slide 11 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord 2
  • Staan altijd alleen, d.w.z. er staan geen zelfstandige naamwoorden bij.
  • Het meisje heeft een jurk gekocht. 
  • Zij heeft een jurk gekocht. 
  • Zij heeft een jurk gekocht

Slide 12 - Diapositive

"Het" is ook een persoonlijk vnw. 3
  • Je kunt "het" vervangen door "dat".  
  • Waar ligt mijn boek?
  • Het ligt op tafel.
  • Dat ligt op tafel. 

Slide 13 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord 1
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan. 
  • Haar Opa
  • Een bezittelijk vnw. staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • Zijn appel

Slide 14 - Diapositive

Schrijfwijze bezittelijke vnw. 2

  • Dat is toch jouw laptop? 
  • Daar staat uw bureau. 
  • Op haar vraag gaf mijn leraar geen antwoord. 

Slide 15 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord
  • Deze, die, dit, dat, zulke, zo'n, dergelijke. 
  • de-woorden> deze en die
  • het-woord> dit en dat
  • meervoud> deze en die

Slide 16 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 1
  • Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een hoofdzin en betrekkelijke bijzin met elkaar.

Bijvoorbeeld:
  • Het boek dat ik lees is, geschikt voor ieder die graag leest.

Slide 17 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 2
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord/woordgroepje wat er vlak voor staat. 

Zo'n woord/woordgroepje noem je het antecedent.

Slide 18 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 3
  • De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die (bij de-woorden) en dat (bij het-woorden).

  • Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: (degene) wie en (datgene) wat.

Slide 19 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 4

Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord / groep woorden / zin ervoor. Waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst = antecedent.


  • Waar is de hond die hij geweldig vond?


Slide 20 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 5
Let op! De woorden die en dat kunnen zowel een betrekkelijk voornaamwoord als een aanwijzend voornaamwoord zijn.

Als het die en dat kunt vervangen door deze en die is het geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord. 

Slide 21 - Diapositive

Schrijf van iedere zin het antecedent en het betrekkelijk voornaamwoord op.
  1. De mensen met wie wij op vakantie zijn geweest, zijn vrienden van mijn vrienden.
  2. De bloemen die de twee prijswinnaars kregen aangeboden, vonden ze erg mooi.
  3. Dit is al de zoveelste schuine mop die de barvrouw vertelt. 
  4. Alles wat ik vandaag leer ben ik morgen weer vergeten.

Slide 22 - Diapositive

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Werkwoord
C
Voorzetsel

Slide 23 - Quiz

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
'De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.'
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 24 - Question de remorquage

Achter de kast zit de kat.
'achter' is een voorzetsel
A
juist
B
C
onjuist

Slide 25 - Quiz

Welke woordsoorten herken je in de volgende zin?
'Het kind kwam op de groene fiets.'

Slide 26 - Carte mentale


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit water drinken bij de iPad in de buurt.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Werkwoord (ww)
C
Lidwoord (lw)

Slide 27 - Quiz

Noteer de/het zelfstandig naamwoord(en) (zn)
'Ons nieuwe huis is mooi en groot.'

Slide 28 - Question ouverte

Aan het internet kan HET
niet liggen.
"HET" is hier
A
lidwoord
B
pers. voornaamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Quiz

Wat voor een woordsoort is het woord "doel" in de onderstaande zin?

"Voor de meeste topsporters is het halen van een gouden medaille op de Olympische Spelen het belangrijkste doel."
A
Znw (zelfstandig naamwoord)
B
Bnw (bijvoeglijk naamwoord)
C
pers. vnw (persoonlijk voornaamwoord)
D
vz (voorzetsel)

Slide 30 - Quiz

Zijn de onderstaande woordjes persoonlijke of bezittelijke voornaamwoorden?
Sleep elk woord hieronder naar het goede antwoord.

timer
1:00
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
hen
ik
jij
jou
jouw
mijn
onze
wij
uw
zijn

Slide 31 - Question de remorquage

Aanwijzende voornaamwoorden; noem er vijf.

Slide 32 - Carte mentale

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

Mijn, uw, jouw, zijn
A
zelfstandige naamwoorden
B
persoonlijke voornaamwoord
C
bezittelijke voornaamwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 33 - Quiz

Huiswerk


Maken H5 blz. 14 opdracht 1 t/m 6 




    Slide 34 - Diapositive

    Aan de slag

    • Ga aan de slag met het maken van de opdrachten. 
    • Je mag overleggen met je buur, maar doe dit zachtjes. 

    Ben je klaar?
    Haal dan bij de docent een opdracht op over het onvoltooid en voltooid deelwoord.

    Slide 35 - Diapositive

    Volgende les


    Uitleg over bijwoord en telwoord

    Slide 36 - Diapositive

    Zijn voor jou de lesdoelen behaald

    Ik kan uitleggen wat zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, werkwoorden, voorzetsel, voornaamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden zijn. 

    Slide 37 - Diapositive