2Hc - Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Woordenschat H3

Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

Lesdoel

Aan het einde van de les kun je vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen herkennen, begrijpen en gebruiken.

Controle huiswerk

Het rad kiest 3 namen. 

Deze mensen laten mij hun huiswerk zien!

Woordenschat H1 - opdracht 1, 2, 4, 5 & 6

Woordenschat H2 - opdracht 1, 2 & 3

Woordenschat H3 

In groep 4 begin je met het leren van rekenen.

Ik reken erop dat leerlingen altijd leren voor een toets.

Omschrijf zo kort mogelijk wat 'rekenen op' betekent.

Rekenen en rekenen op

Wat betekent rekenen? 

Voorzetsels

Kastwoordjes (Feestwoordjes) 

Op de kast, achter de kast, voor de kast, in de kast, naast de kast

Sinds het feest 

Vaste voorzetsels

Werkwoorden: 

Rekenen op iemand, kennismaken met iemand, geloven in iemand. 

 

Combinaties van zelfstandig naamwoord + werkwoord 

Bezwaar maken tegen iets, een vraag stellen over iets, trek hebben in iets.

 

Combinaties van bijvoeglijk naamwoord + werkwoord 

Bang zijn voor iets, dol zijn op iemand, verlangen naar iets.

Voorzetseluitdrukkingen

Woorden als 

door middel van  (door)

in verband met  (vanwege)

Kom je een voorzetseluitdrukking in een zin tegen, dan kun je deze vervangen door één voorzetsel.

In verband met het ongeluk, was de weg een tijdje afgesloten.

Hij slooft zich altijd zo uit .... haar.

1. Achter
2. Voor
3. In
4. Naast

Ik verlang soms zo ... een coronavrije tijd.

1. naast
2. voor
3. in
4. naar

Vergeleken ... jou, ben ik een luie leerling.

1. Naast
2. Met
3. Tot
4. In

Ik ben niet verantwoordelijk ... jullie huiswerk. Dat ligt aan jezelf.

1. voor
2. tot
3. in
4. naast

Mijn moeder had altijd kritiek ... mijn leerhouding

1. In
2. Op
3. Naast
4. Voor

Aan de slag

Begin met: Opdracht 3 

Daarna maken: opdracht 1 + 2