2H - Grammatik Kapitel 2

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

2V - Grammatik Kapitel 2

Grammatik A - Zwakke ww met stam op -d of -t

• Eindigt de stam van een werkwoord op een -d of -t?
• Dan bij du, er/sie/es en ihr een extra e!

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
Wo ... (warten) ihr?

1. warten
2. wartet
3. wartt
4. warte

Wie viel ... (kosten) die Kette?

1. kost
2. koste
3. kostet
4. kosten

Du .... (reden) zu viel!

1. reden
2. redest
3. redst
4. redet

Er ... (chatten) oft mit seinem Bruder.

1. chattet
2. chatt
3. chat
4. chattest

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Lisa? Was .... (erwarten) sie von mir?

Er .... (reisen) morgen nach München.

(warten) ... du schon lange?

(arbeiten) .... ihr wirklich nur fünf Stunden pro Woche?

Grammatik B - Het voltooid deelwoord

Stappenplan:

Stap 1: Zoek de stam van het werkwoord

Stap 2: Zet ge- voor de stam

Stap 3: Zet - t of -et achter de stam (et als de stam op een -d of -t eindigt)

Wat is het voltooid deelwoord van:

wohnen

Wat is het voltooid deelwoord van:

reden

Wat is het voltooid deelwoord van:

lernen

Wat is het voltooid deelwoord van:

arbeiten

Wat is het voltooid deelwoord van:

schauen

Wat is het voltooid deelwoord van:

kosten

Grammatik C - Getallen tot 1000

Schrijf het volgende getal uit in het Duits:

372

Schrijf het volgende getal uit in het Duits:

99

Schrijf het volgende getal uit in het Duits:

235

Schrijf het volgende getal uit in het Duits:

78

Schrijf het volgende getal uit in het Duits:

920

Schrijf het volgende getal uit in het Duits:

1000

Grammatik D - Geslacht van het zelfstandig naamwoord

Kirche

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Rose

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onijzdig)
4. die (meervoud)

Freitag

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Städtchen

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Abend

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Mädchen

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Kinder

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Übung

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Dezember

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)