2A3 - Kapitel 2

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

2G - Kapitel 5

Leerdoel

Je kent de grammatica van de modale hulpwerkwoorden

Je kent de grammatica van het voltooid deelwoord

Programma

Herhaling Redemittel "Im Restaurant"

Lesson- Up

Klaar? Woordentrainer van alle 5.1 t/m 5.4

Grammatik

A - Tegenwoordige tijd en voltooid deelwoord van ww met stam op - d of - t

B - Modale werkwoorden in de tegenwoordige tijd

C - Geslacht van het zelfstandig naamwoord

Grammatik A

Tegenwoordige tijd en voltooid deelwoord met stam op -d of -t 

Wo ... (warten) ihr?

1. warten
2. wartet
3. wartt
4. warte

Wie viel ... (kosten) die Kette? (v)

1. kost
2. koste
3. kostet
4. kosten

Wir haben viel über Mode ... (reden)

1. geredet
2. gereden
3. reden
4. gered

Er hat oft mit seinem Bruder ....(chatten).

1. gechat
2. gechattet
3. chatten
4. gechatt

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes
Lisa? Was ... (erwarten) sie von mir?

Er ...(reisen) morgen nach München.

(warten) ... du schon lange?

(arbeiten) ... ihr wirklich nur fünf Stunden pro Woche?

Grammatik  C 

Modale hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd en wissen en möchten

Kies de juiste vervoeging:

Er ... nach Hause

1. will
2. willt
3. woll
4. wollt

Kies de juiste vervoeging:

Mein Vater ... gerne ein Motorrad kaufen.

1. möchten
2. möchtest
3. möchte
4. möchtet

Marie ... noch viel vorbereiten.

1. müss
2. muss
3. musst
4. müsst

... ich ins Kino gehen?

1. dürfen
2. dürf
3. darfe
4. darf

... du mir Geld leihen?

1. kannst
2. könnt
3. könnst
4. kannt

Grammatik D 

Het geslacht van het zelfstandig naamwoord

Kirche

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Rose

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Freitag

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Städtchen

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Abend

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Mädchen

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Kinder

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Übung

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)

Dezember

1. der (mannelijk)
2. die (vrouwelijk)
3. das (onzijdig)
4. die (meervoud)