ONP10 - 19 november

• NT2
• Beroepsopleiding

Zullen + voltooide tijd

Ik zal de appel hebben gegeten.

Zouden + voltooide tijd

 Ik zou de appel hebben gegeten. 

zullen + voltooide tijd

Volgend jaar zal ik voor alle examens geslaagd zijn.

Morgen zal ze het allemaal weer zijn vergeten.

Volgende week zullen alle cursisten de toets hebben gemaakt.

Betekenis: in de toekomst is de actie klaar. 

Morgen ben ik klaar met het maken van de opdracht.

Volgend jaar zijn ze klaar met het bouwen van een nieuw huis.

Zullen + voltooide tijd

Hij zal de opdracht wel gemaakt hebben.

Ze zullen wel weer te laat zijn gekomen.

(Dat verwacht ik, want dat is altijd zo)

Het zal wel hebben geregend.

(Dat verwacht ik, want de straten zijn nat)

Hij heeft een gat in zijn broek.
Ik verwacht dat hij is gevallen.

zouden + voltooide tijd

Deze tijd gaat over het verleden, 

maar is niet echt gebeurd of onzeker.

4. zouden + voltooide tijd

Ik zou naar het feest zijn gegaan.

(Het feest was gisteren, maar ik had een andere afspraak, dus ik ging niet)

Onze collega zou ontslagen zijn.

(De collega zei vorige week iets doms, maar de baas hoorde het niet, dus hij is niet ontslagen)

Gisteren zag ik een oude man op straat vallen. Ik heb hem geholpen.
Wat zou jij hebben gedaan?

Vorige week stond er een man voor de deur die binnen wilde komen.
Wat zou jij hebben gedaan?

4. zouden + voltooide tijd

De buren zouden uit elkaar zijn gegaan.

Onze collega zou ontslagen zijn.

(Dat zeggen de mensen, ik weet niet of het waar is)

De buurman zegt: 'De postbode is vanmorgen geweest', maar ik twijfel.

Mijn collega's zeggen: 'Jan heeft ontslag gekregen', maar ik weet het niet zeker.

4. zouden + voltooide tijd

Zou hij weleens eerder in Nederland zijn geweest?

Zouden de cursisten vanmorgen ook les hebben gehad?

(Ik weet het niet, ik vraag me iets af over een gebeurtenis in het verleden)

Ik vraag me af: Heeft mijn collega een mail gestuurd?

Ik vraag me af: Heeft het geregend?