Het kleingeld dat je hebt gespaard ga je storten op de bank.
A
Je maakt hier van giraal geld nu chartaal geld
B
Je maakt hier van chartaal geld nu giraal geld
C
Het blijft chartaal geld
D
Het blijft giraal geld
1 / 34
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2
Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Het kleingeld dat je hebt gespaard ga je storten op de bank.
A
Je maakt hier van giraal geld nu chartaal geld
B
Je maakt hier van chartaal geld nu giraal geld
C
Het blijft chartaal geld
D
Het blijft giraal geld
Slide 1 - Quiz
Welke vorm van geld zie je op de foto?
A
Chartaal
B
Pinnen
C
Giraal
D
Creditcard
Slide 2 - Quiz
Welk van deze goederen hieronder is duurzaam?
A
De televisie
B
De hagelslag
C
Benzine in de auto
D
Hondenbrokken
Slide 3 - Quiz
Rekenen Het saldo op je bankrekening is € 33,75. In je portemonnee heb je € 19,95. Bij een geldautomaat neem je € 30 op. Hoeveel chartaal geld heb je daarna?
A
€ 19,95
B
€ 30,-
C
€ 3,75
D
€ 49,95
Slide 4 - Quiz
Consumeren is het kopen van producten. Deze producten kun je onderverdelen in...
A
Goederen en middelen
B
Middelen en diensten
C
Diensten en goederen
D
Middelen en diensten
Slide 5 - Quiz
Je koopt een tweedehands scooter. Je maakt het geld over via de bank.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 6 - Quiz
Wat is de formule die gebruikt wordt om een percentage van het totaal te berekenen?
Slide 7 - Question ouverte
Het kopen van een nieuwe auto is een voorbeeld van een..
A
Huishoudelijke uitgave
B
Incidentele uitgave
C
Vaste uitgave
D
Persoonlijke uitgave
Slide 8 - Quiz
Is zorgtoeslag een voorbeeld van primair of secundair inkomen?
A
primair
B
secundair
Slide 9 - Quiz
De miljoenennota is een voorbeeld van een....
A
Budget
B
Begroting
C
Balans
D
Budgetset
Slide 10 - Quiz
Kay’s band is lek. Zijn vader repareert hem diezelfde avond. In ruil daarvoor maakt Kay de auto van zijn vader schoon.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 11 - Quiz
Je ziet op de app van je bankrekening dat je...(1)...
gedaald is. Dat komt doordat je met je .…..(2)... geld
hebt opgenomen bij de ….(3).…. Gelukkig kun je je
geheime ... (4)….. makkelijk onthouden. Als je kleren
koopt in de stad, betaal je aan de kassa meestal bij
een...(5)...
Betaalautomaat
Geldautomaat
Pincode
Pinpas
Saldo
Slide 12 - Question de remorquage
Basisbehoeften
Overige behoeften
Slide 13 - Question de remorquage
Welke van de volgende producten is geen dienst?
A
Je moeder die je avondeten kookt
B
Het broodje tempé uit de kantine.
C
De Duits docent die je helpt bij een opdracht
D
De vakkenvullen in de supermarkt.
Slide 14 - Quiz
Welke bewering over goederen is juist?
A
Een supermarkt levert alleen maar goederen
B
Een broodje is een gebruiksgoed
C
Goederen kopen voorziet mijn behoeften
D
Verbruiksgoederen kun je vaak gebruiken
Slide 15 - Quiz
Elke maand 100 euro opzij zetten voor je eerstvolgende vakantie is een voorbeeld van..
A
huishoudelijke uitgaven
B
sparen
C
reserveren
D
vaste lasten
Slide 16 - Quiz
Elke jaar wordt de contributie van de voetbalclub van je bankrekening afgeschreven..
A
huishoudelijke uitgaven
B
sparen
C
reserveren
D
vaste lasten
Slide 17 - Quiz
Maandelijks zet je een bedrag apart om in de toekomst je onverwachte, noodzakelijke uitgaven te doen
A
huishoudelijke uitgaven
B
sparen
C
reserveren
D
vaste lasten
Slide 18 - Quiz
50 euro per week is..
A
200 euro per maand
B
866 euro per kwartaal
C
2400 per jaar
D
216,67 euro per maand
Slide 19 - Quiz
Van welk soort inkomen weet je van te voren niet hoeveel het is?
A
loon
B
winst
C
salaris
D
uitkering
Slide 20 - Quiz
Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.
Slide 21 - Quiz
Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huur
Vakantie
Meubels
Energie
Verzekering
Cadeautjes
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen
Slide 22 - Question de remorquage
Wat is het verschil tussen chartaal geld en giraal geld?
A
Chartaal geld is virtueel, giraal geld is tastbaar
B
Chartaal geld bestaat uit munten, giraal geld uit bankbiljetten
C
Chartaal geld is fysiek, giraal geld is op een bankrekening
D
Chartaal geld wordt gebruikt voor grote transacties, giraal geld voor kleine transacties
Slide 23 - Quiz
Je koopt voor € 50 nieuwe schoenen
A
Spaarmiddel
B
Ruilmiddel
C
Rekenmiddel
Slide 24 - Quiz
De begroting van het Bogerman is dit jaar € 100.000 hoger dan vorig jaar.
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel
Slide 25 - Quiz
De waarde van mijn auto is nog € 15.000
A
Spaarmiddel
B
Rekenmiddel
C
Ruilmiddel
Slide 26 - Quiz
De helft van je zakgeld bewaar je voor een nieuwe telefoon die je volgend jaar wil kopen.
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel
Slide 27 - Quiz
Wie is de verzekeraar & wie is de verzekerde?
Slide 28 - Question ouverte
Wat is het eigen risico?
A
Het risico wat je loopt op schade
B
Je moet een deel van de schade zelf betalen
C
De schade is voor je eigen risico
D
Het is een risicovolle polisvoorwaarde in de polis van de verzekering
Slide 29 - Quiz
Is een Tikkie ook geld lenen?
A
Ja
B
Nee
Slide 30 - Quiz
Geld lenen kost geld!
dat komt door:
A
de aflossing
B
de rente
C
de rente en de aflossing samen
Slide 31 - Quiz
secundaire behoeften kun je verdelen in...
A
luxe behoeften
B
primaire behoeften
C
normale behoeften
D
basisbehoeften
Slide 32 - Quiz
Geld dat je ontvangt van de overheid zonder dat je er iets voor doet
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.