Theme 5 Catch Up

1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive



  • Taking the register (roll call)
  • What do you need?
  • Learning goals
  • Grammar Recap



  • Let's get down to work (exercises)
  • Homework

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

iPad      workbook      binder          pen         airpods
                       B                              and pencil

Slide 4 - Diapositive

  • Herhalen grammatics


Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

to be
(past simple)

Slide 7 - Diapositive

to be (past simple)
  • to be = zijn
  • past simple = verleden tijd

  • To be in de verleden tijd kent 2 vormen:
  • was
  • > I, he, she, it
  • were
  • > you, we, you, they

Slide 8 - Diapositive

to be (past simple)
Bevestigend (+)
Ontkennend(-)
Vragend (?)
I was.
 I wasn't.
Was I?
You were.
You weren't
Were you?
He was.
He wasn't
Was he?
She was.
She wasn't
Was she?
It was.
It wasn't.
Was it?
We were.
We weren't
Were we?
You were.
You weren't.
Were you?
They were.
They weren't.
Were they?

Slide 9 - Diapositive

Unit 5: Catch up
Do:
Grammar: To be (past simple), Exercise 1+2


Slide 10 - Diapositive

past simple
bevestigen

Slide 11 - Diapositive

past simple
  • past simple = verleden tijd

  • Je maakt de past simple (meestal) door -ed achter het werkwoord te zetten.
  • work > worked
  • Als er al een -e staat, zet je alleen een -d achter het werkwoord.
  • hike > hiked

Slide 12 - Diapositive

past simple
ontkennen

Slide 13 - Diapositive

past simple (ontkennen)
  • past simple = verleden tijd

  • Ontkenningen in de past simple maak je met:                 didn't + werkwoord
  • She played a game. > She didn't play a game.

  • LET OP: je zet dus GEEN -(e)d achter het werkwoord!

Slide 14 - Diapositive

past simple
vragen

Slide 15 - Diapositive

past simple (vragen)
  • past simple = verleden tijd

  • Vragen in de past simple maak je met:                         Did ... + werkwoord ... ?
  • He worked hard. > Did he work hard?

  • LET OP: je zet dus GEEN -(e)d achter het werkwoord!

Slide 16 - Diapositive

past simple
Bevestigend (+)
(w.w. + ed)
Ontkennend(-)
(didn't + w.w.)
Vragend (?)
(Did ... + w.w.)
I worked hard.
I didn't work hard.
Did I work hard?
You worked hard.
You didn't work hard.
Did you work hard?
He worked hard.
He didn't work hard.
Did he work hard?
She worked hard.
She didn't work hard.
Did she work hard?
It worked hard.
It didn't work hard.
Did it work hard?
We worked hard.
We didn't work hard.
Did we work hard?
You worked hard.
You didn't work hard.
Did you work hard?
They worked hard.
They didn't work hard.
Did they work hard?

Slide 17 - Diapositive

Unit 5: Catch up
Do:
Grammar: Past simple, Exercise 2


Slide 18 - Diapositive

's or s'

Slide 19 - Diapositive

's or s'
Gebruik:
  • Je gebruikt 's en s' om bezit aan te geven.
  • Je geeft met 's en s' aan van wie iets is.

Vorm:
  • 's gebruik je bij bezit van één persoon.
  • s' gebruik je bij bezit van een meerdere personen, als er een meervouds -s staat.

Voorbeelden:
  • Mister Sebel's lightsaber. (Bezit van één persoon)
  • Marcus's schoolbag. (Bezit van één persoon)

  • My brothers' cars. (Bezit meerdere personen met meervouds -s)
  • Their neighbours' house. (Bezit meerdere personen met meervouds -s)

Slide 20 - Diapositive

Unit 5: Catch up
Do:
Grammar: 's / s', Exercise 1+2


Slide 21 - Diapositive

Blooket

Slide 22 - Diapositive

plaats
van het
bijwoord

Slide 23 - Diapositive

Plaats van het bijwoord
  • Bijwoorden geven aan HOE VAAK iets gebeurt.
  • Plaats van het bijwoord in de zin:

  • Staat er 1 werkwoord in de zin? 
  • Bijwoord komt voor het werkwoord.
  • Staan er twee of meer werkwoorden
  • Bijwoord komt tussen de werkwoorden in te staan.
  • Is het w.w. een vorm van 'to be'
  • Bijwoord komt achter het werkwoord (am/are/is/was/were).

Slide 24 - Diapositive

Unit 5: Catch up
Do:
Grammar: Place of adverbs, Exercise 2


Slide 25 - Diapositive

some any

Slide 26 - Diapositive

some & any
Betekenis: 
  • enige
  • enkele
  • wat
  • een paar

Gebruik:
  • some: bevestigende zinnen, vraag/verzoek waarop je 'ja' verwacht.
  • any: ontkennende zinnen (not), alle andere vragen/verzoeken.                                                                  > Je weet niet wat de ander zegt.

                                                 

Slide 27 - Diapositive

Unit 5: Catch up
Do:
Grammar: Some or any, Exercise 1


Slide 28 - Diapositive

Tags

Slide 29 - Diapositive

Wat zijn 'tags'?
  •  'Tags' zijn korte vraagjes die je aan een zin                      vastplakt (Hè? / Niet waar? / Toch?).

  • Gebruik: Je gebruikt 'tags' om bevestiging te vragen.

  • Vorm: (hulp)werkwoord + persoonlijk voornaamwoord
  • Zin bevestigend (+)?         Tag ontkennend (–)!
  • Zin ontkennend (–)?          Tag bevestigend (+)!

Slide 30 - Diapositive

Hoe maak je 'tags'?
  • Je maakt tags door het (hulp)werkwoord uit de zin te herhalen.
  • Het onderwerp vervang je met een persoonlijk voornaamwoord (I, you, he, she, it, we, you, they).
  • Is de zin bevestigend, dan maak je de tag ontkennend
  • Is de zin ontkennend, dan maak je de tag bevestigend

  • Een ontkennende zin bevat het woordje 'not'!

Slide 31 - Diapositive

Tags: Stappenplan (+)
Mister Sebel is amazing.
  • > Wat is het werkwoord?
  • > is
  • > Bevestigend of ontkennend?
  • > Bevestigend, dus tag moet ontkennend zijn       'isn't'
  • > Wat is het onderwerp?
  • > Mister Sebel
  • > Waar kun je dat mee vervangen (I, you, he, she, it, we, you, they)? 
  • > Mister Sebel is een man       'he'
  • > Tag       isn't he?

Slide 32 - Diapositive

Tags: Stappenplan (-)
Peter and Jack can't hear you.
  • > Wat is het werkwoord?
  • > can't
  • > Bevestigend of ontkennend?
  • > Ontkennend, dus tag moet bevestigend zijn        'can'
  • > Wat is het onderwerp?
  • > Peter and Jack
  • > Waar kun je dat mee vervangen (I, you, he, she, it, we, you, they)? 
  • > Peter en Jack zijn twee personen       'they'
  • > Tag       can they?

Slide 33 - Diapositive

Unit 5: Catch up
Do:
Grammar: Tags, Exercise 1+2


Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Blooket

Slide 36 - Diapositive



- Donderdag 27 mei
   - woorden
   - zinnen
   - grammar


Slide 37 - Diapositive

Unit 5: Self-test
Do:
Alle oefeningen, behalve Phrases


Slide 38 - Diapositive

Thanks for your attention

Slide 39 - Diapositive