beeldspraak 4 havo

Beeldspraak
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Beeldspraak

Slide 1 - Diapositive

Doelen van deze les:
  • Je kunt zes soorten beeldspraak uitleggen.
  • Je kunt zes soorten beeldspraak herkennen. 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Soorten beeldspraak

Slide 4 - Diapositive

Vergelijking 
   werkelijkheid (object)                        beeld

Hij heeft een geheugen      als          een olifant. 
Dat beeldje glimt                    als          een  diamant.
 Hij is een boom                      van         een kerel.                               

Slide 5 - Diapositive

Vergelijking zonder als
werkelijkheid     beeld
      Gerrit,              een held op sokken,            vluchtte snel weg.  
     De jongen,      een bange wezel,    durfde niets meer te zeggen       

Slide 6 - Diapositive

als
als
als
werkelijkheid
beeld
Hij is zo koppig
een ezel
een bliksemschicht
Hij is zo snel
Zij werd zo rood
een tomaat

Slide 7 - Question de remorquage

metafoor
Alleen het beeld wordt genoemd, de werkelijkheid wordt weggelaten:
  • Ruim die zwijnenstal eerst naar eens op. (bedoeld wordt: je kamer)
  • Die engel bracht iedereen een kopje thee. (bedoeld wordt: een lief persoon)
Gezegden en uitdrukkingen zijn vaak metaforen:
  • Ik heb met hem een appeltje te schillen. (bedoeld wordt: iets rechtzetten)
  • Hij heeft het achter zijn ellebogen. (bedoeld wordt: hij is niet eerlijk, achterbaks)

Slide 8 - Diapositive

metonymie (mv = metonymia)
deel van geheel (pars pro toto):
  • Wil je nog een bordje? (bedoeld wordt: een bordje soep)

geheel voor een deel (totum pro parte):
  • Heel amsterdam was in verwarring. (bedoeld wordt: de inwoners)

De maker ipv het object:
  • We zetten Marco Borsato even op. (bedoeld wordt: zijn nummer)


Slide 9 - Diapositive

personificatie
Een voorwerp of abstract begrip krijgt menselijke eigenschappen:
  • De bomen fluisteren haar naam.
  • De zon legde een deken van stralen over de bergen.
  • De kozijnen schreeuwen om een verfbeurt.

Slide 10 - Diapositive

synesthesie
Er worden twee zintuigen met elkaar vermengd:
  • De schilder gebruikte schreeuwende kleuren.
  • Het gebouw was gevuld met stinkende geluiden.

Slide 11 - Diapositive

Het geluk lacht je toe.
A
vergelijking (met als/ zonder als)
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 12 - Quiz

Het kantoor gaat een dagje uit.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 13 - Quiz

Die man praat als een kip zonder kop.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 14 - Quiz

Mijn hart maakte drie sprongetjes van blijdschap.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
synesthesie

Slide 15 - Quiz

'Wil dat rode truitje achter in de zaal nu eindelijk haar mond houden?'
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 16 - Quiz

'Haar kamer was een zwijnenstal.'
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 17 - Quiz

Als het vriest, bind ik mijn ijzers onder.
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymie
D
synesthesie

Slide 18 - Quiz

Ik proefde de zachte zoetheid van haar opmerking.
A
metafoor
B
metonymie
C
personificatie
D
synesthesie

Slide 19 - Quiz

metafoor
metonymie
personificatie
vergelijking 
synesthesie
Heb je de nieuwe van Ed Sheeran al gehoord?
De stoel zuchtte onder het gewicht van de man.
Je hartslag sust me in slaap.
We zullen haar uit de brand helpen.
Tijd is als lucht: je ziet het niet maar het is er wel.
Zij is tot over haar oren verliefd.
Het hele lokaal viel stil na die opmerking.
Hij hoorde haar kille stem.

Slide 20 - Question de remorquage

Ik weet wat beeldspraak is en kan het toepassen.
Ja
nee
ik heb nog vragen.

Slide 21 - Sondage