NL blok 4 - week 10 - les 1: hh meew. vw. + bijw. bp.

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Week 10 - les 2

Les 1: persoonlijk vnw (meneer Meekma)

Blok 4 - grammatica

Lesdoel

Ik kan het meewerkend voorwerp in de zin benoemen. 

Ik kan de bijwoordelijke bepaling in de zin benoemen.  

Programma

Wat weet je nog?

Herhaling uitleg meewerkend voorwerp

Uitleg bijwoordelijke bepaling

Oefenen bijwoordelijke bepaling en meewerkend voorwerp

Wat weet je nog?

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Ik geef jou een cadeautje.

1. ik
2. jou
3. cadeautje
4. er staat geen mv in

Ik geef (aan) jou een cadeautje.

• Stap 1: wwg = geef
• Stap 2: o = ik (wie geeft?)
• Stap 3: lv = een cadeautje (wat geef ik?)
• Stap 4: lv = jou (aan wie geef ik een cadeautje?)

Meewerkend voorwerp

• Stap 1: zoek het wwg
• Stap 2: zoek het onderwerp
• Stap 3: zoek het lijdend voorwerp (als dat erin staat)
• Stap 4: zoek het meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp

• Voor wie / aan wie + wwg + onderwerp + lv
• Let op de woorden 'aan' en 'voor'
• Het mv staat niet altijd in de zin (net als het lv)
• Het mv is nooit een tijd of plaats (net als het lv)

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Hij vertelt zijn zusje een goede mop.

1. hij
2. een goede mop
3. zijn zusje
4. er staat geen mv in

Wat is het mv in de volgende zin:
De verliefde jongen gaf zijn crush gisteren een bos rode rozen.

1. de verliefde jongen
2. zijn crush
3. gisteren
4. een bos rode rozen

Bijwoordelijke
bepaling

Wat voor zinsdelen zijn dit???

Morgen gaan we met de auto op vakantie.

Jullie maken over twee weken een toets. 

Doordat mijn wekker niet ging, kwam ik te laat op school. 

De bijwoordelijke bepaling

• Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden
• Onderwerp = wie de handeling uitvoert
• Lijdend voorwerp = wie/wat er nodig is bij de handeling
• Meewerkend voorwerp = de ontvanger
• Bijwoordelijke bepaling = ander zinsdeel (waar? of waardoor?) 

Bijwoordelijke bepaling

Om snel de bijw. bep. te vinden kun je vragen stellen zoals: waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, hoe, hoeveel? 

• Begint vaak met voorzetsel
• Bijw. bep. kun je makkelijk weglaten. Zin blijft kloppend.
• Ook, wel, niet, toch: zijn ook zinsdelen!

Oefenen

Benoem: ww. gez., ow., lv., mv. en bijw. bep. 

1. Vorige week wilden Kees en Jan een cadeau kopen in de boekhandel voor de juf.  
2. Hij heeft aan Sanne voor haar verjaardag een cadeau gegeven.
3. Ik heb in Drachten een nieuwe tafel gekocht. 

Oefenen

Benoem: ww. gez., ow., lv., mv. en bijw. bep. 

1. Vorige week wilden Kees en Jan een cadeau kopen in de boekhandel voor de juf.  
2. Hij heeft aan Sanne voor haar verjaardag een goudvis gegeven.
3. Ik heb in Drachten een nieuwe tafel gekocht. 

Ik kan het meewerkend voorwerp in de zin vinden.

😒🙁😐🙂😃

Ik kan de bijwoordelijke bepaling in de zin vinden.

😒🙁😐🙂😃