Grammatica en Spelling P4 les 3

Grammatica: zinsdelen
pv, gez, ond, lv, mw, bijw. bep
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Grammatica: zinsdelen
pv, gez, ond, lv, mw, bijw. bep

Slide 1 - Diapositive

Noteer een zin met een persoonlijk, bezittelijk en een aanwijzend vnw.

Slide 2 - Question ouverte


WOORDSOORTEN
  1. Werkwoorden
  2. Naamwoorden
  3. Lidwoorden
  4. Voornaamwoorden
  5. Voegwoorden
  6. Voorzetsels


ZINSDELEN
  1. Persoonsvorm
  2. Gezegde
  3. Onderwerp
  4. Lijdend voorwerp
  5. Meewerkend voorwerp
  6. Bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Diapositive

Zinsdelen
Je knipt een zin in zinsdelen en ieder zinsdeel krijgt een naam.
Elke zinsdeel kun je voor de persoonsvorm plaatsen. 
STAP 1 : VIND DE PV!
STAP 2: PROBEER DE ZINSVOLGORDE TE VERANDEREN.
Voorbeeld:
Ik heb vorige week tien boeken gekocht.

Ik | heb | vorige week | tien boeken | gekocht.

Slide 4 - Diapositive

Het personeel van de afdeling Inkoop kwam haar feliciteren.

Slide 5 - Question ouverte

De lekkage zal over twee dagen verholpen kunnen worden.

Slide 6 - Question ouverte

Persoonsvorm
  • Verander de zin van tijd!
  • Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Slide 7 - Diapositive

Gezegde
  • Alle werkwoorden in de zin + ‘te’ & ‘aan het’

Voorbeeld
De student slaagde afgelopen jaar voor zijn tentamen.
De student zou het afgelopen jaar zijn tentamen hebben gehaald.
De student is aan het leren. 

Slide 8 - Diapositive

Vorige week besloot Hasan om een nieuwe laptop aan te schaffen.

Slide 9 - Question ouverte

Ik zou wel graag een grammofoon willen hebben.

Slide 10 - Question ouverte

Onderwerp
  • Wie / wat + gezegde?
Voorbeeld:
De student gaat zijn toets herkansen

Stap 1: zoek de persoonsvorm
Stap 2: zoek het gezegde
Stap 3: wie / wat + gezegde? = onderwerp

Slide 11 - Diapositive

Nu het zover was, moest hij de neiging onderdrukken om weg te rennen.

Slide 12 - Question ouverte

Er trok een rilling door hem heen.

Slide 13 - Question ouverte

Maken 2.1 van GRAM2 (3F)
2.1 Persoonsvorm, gezegde,
onderwerp
timer
7:00

Slide 14 - Diapositive

Lijdend voorwerp
  • Wie / wat +gezegde + onderwerp?


Voorbeeld:
Morgen koop ik die broek

Pv: koop,  gez: koop,  ond: ik,
lv: wat koop ik? die broek


Een lijdend voorwerp begint (bijna) nooit met een vz!

Slide 15 - Diapositive

Ik krijg altijd veel cadeautjes op mijn verjaardag.

Slide 16 - Question ouverte

Meewerkend voorwerp
  • Aan/ voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Je moet wel controleren of je aan of voor kunt toevoegen of weglaten.

Voorbeeld:
Het meisje geeft de kippen voer.
Pv: geeft,  ond: het meisje,  lv: voer,  
mv: aan wie geeft het meisje voer? Aan de kippen


Het mv betreft altijd een persoon, instantie, dier of ding, maar nooit een plaats of tijd.

Slide 17 - Diapositive

Wij hebben mijn moeder een bos rozen gegeven.

Slide 18 - Question ouverte

Bijwoordelijke bepaling
Duidt vaak een tijd, plaats, oorzaak of middel aan:
  • Tijd: morgen gaat de zomertijd in
  • Plaats: je kunt hem op de binnenplaats vinden
  • Oorzaak: door de ijzel waren de wegen onbegaanbaar
  • Middel: zij gaan met de auto op vakantie

Geeft antwoord op vragen als: waar, wanneer, hoe, waarheen, waardoor, waarom.


niet = altijd bijw. bep.
Vaak wat overblijft in een zin.

Slide 19 - Diapositive

De training begint om twee uur.
Bijw. bep.?
A
De training
B
Begint
C
Om twee uur
D
Twee uur

Slide 20 - Quiz

Ik heb de wedstrijd niet gezien.
Bijw. bep.?
A
De wedstrijd
B
Niet
C
Gezien

Slide 21 - Quiz

Maken 2.2 van GRAM2 (3F)
2.2 Lijdend voorwerp, meewerkend
voorwerp en bijw. bep.
timer
7:00

Slide 22 - Diapositive