Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Lezen
timer
3:00
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen?
nakijken huiswerk grammatica blok 4
uitleg grammatica blok 5
Aan de slag met huiswerk
Nieuwsquiz
Slide 2 - Diapositive
Leg het huiswerk voor je neer
Opdr 10, blz 75/76
Opdr 11, blz 124
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Je leert deze les de volgende voornaamwoorden:
- Vragend voornaamwoord
- Aanwijzend voornaamwoord
- Betrekkelijk voornaamwoord
- Onbepaald voornaamwoord
Slide 5 - Diapositive
Vragend voornaamwoord
Wie, wat, welke en wat voor (een) zijn vragende voornaamwoorden.
Slide 6 - Diapositive
Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw.)
Zoals het woord al zegt, wijst het aanwijzend voornaamwoord iets of iemand aan. De meest gebruikte aanwijzende voornaamwoorden zijn:
deze, die, dit en dat
Voorbeeld: Zie je dat vogeltje?
Slide 7 - Diapositive
Betrekkelijk voornaamwoord
De belangrijkste betrekkelijke voornaamw. zijn: die en dat.
Voorbeelden:
Het meisje dat daar zit is aardig.
De hond die ligt te slapen is lief.
Slide 8 - Diapositive
Betrekkelijk voornaamwoord
Wat mag je alleen in de volgende situaties gebruiken:
Als je verwijst naar iets in de overtreffende trap. Nederlands is het leukste wat er is.
Als je verwijst naar iets vaags. Dat is echt iets wat mij interesseert.
Als je verwijst naar een hele zin. De kinderen keken een programma wat ik goed vind. Vergelijk dat maar eens met de volgende zin: De kinderen keken een programma dat ik goed vind.