Voornaamwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

4.3 Grammatica

Voornaamwoorden

Vandaag

- betrekkelijk vnw (bt vnw)

- aanwijzend vnw (a vnw)

- vragend vnw (v vnw)

- onbepaald vnw (o vnw)

Aan het eind van de les ken ik al de soorten voornaamwoorden (7).

Het betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op iets wat eerder gezegd is in de zin.

1. Waar
2. Niet waar

Het woord/zinsdeel of de zin waarnaar wordt verwezen bij het b vnw. heet het antecedent.

''Het ongeluk dat gisteren is gebeurd, staat vandaag in de krant.''
Vraag: Wat is het antecedent in deze zin?

1. Dat
2. Het ongeluk dat
3. Het ongeluk dat gisteren is gebeurd
4. Het ongeluk

Die, dat of wat: betrekkelijke vnw

de-woorden -> die (de appel die)

het-woorden -> dat (het meisje dat)

'wat' verwijst naar een zin(sdeel) of een overtreffende trap.

Voorbeelden...

Vragend voornaamwoord

Dit vnw verwijst naar personen/dieren. De vraagwoorden:

- wie heeft de toets?

- wat voor een huisdier heb je?

- welke toets hebben we?

-wat heeft jouw konijn gedaan?

Aanwijzend voornaamwoord

Het wijst het zelfstandig naamwoord als het ware aan.

Vier soorten:

1. die (bij de-woorden)

2. deze (bij de-woorden)

3. dit (bij het-woorden

4. dat (bij het-woorden)

Het onbepaald voornaamwoord verwijst naar vage zelfstandige nw.

1. Waar
2. Niet waar

Het onbepaald vnw (o vnw)

Verwijst naar vage personen of zaken.

Voorbeelden van o vnw: alles, veel, niemand, iets, het enige.

Vraag 2. Het bezittelijk voornaamwoord staat alleen voor een bnw.

1. Waar
2. Niet waar

Vraag 3.
'Die' verwijst naar het-woorden

1. Waar
2. Niet waar

Vraag 4.
'Het meisje dat' is een voorbeeld van een aanwijzend vnw.

1. Waar, het znw wordt aangewezen.
2. Niet waar, dit is een betrekkelijk vnw.
3. Niet waar, dit is een vragend vnw.
4. Niet waar, dit is een bezittelijk vnw.

Vraag 8. Ik vind hem de aardigste jongen uit de klas, omdat hij iemand is die grappig is.
Deze zin bestaat uit:

1. één p vnw, twee bt vnw en één o vnw.
2. drie p vnw en één v vnw.
3. drie p vnw, één b vnw en één o vnw.
4. twee p vnw en één o vnw.

Werken aan Leswijs

Leswijs 3.3 en 4.3