Havo 3_Taalverzorging HERHALING VOORNAAMWOORDEN

Taalverzorging  
Woordsoorten
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Taalverzorging  
Woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Herhaling voornaamwoorden
4.1 Grammatica 
Je leert:
- deze woordsoorten herkennen en benoemen:
vragend voornaamwoord;
aanwijzend voornaamwoord;
betrekkelijk voornaamwoord;
onbepaald voornaamwoord.
Pak je schrift en maak aantekeningen






Slide 2 - Diapositive

Grammatica
Vragend voornaamwoord
Verwijst naar iets of iemand en 'vraagt' er iets over.
De vragende voornaamwoorden zijn:
wie, wat, welke, wat voor (een)

Wie neem je mee?
Ik weet al wie ik meeneem.

Slide 3 - Diapositive

De vragende voornaamwoorden zijn:
wie, wat, welke, wat voor (een)
Maak een zin met een vragend voornaamwoord.

Slide 4 - Question ouverte

Grammatica
Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan. De aanwijzende voornaamwoorden zijn deze, dit, die en dat.
Dit staat in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord. Het verwijst naar het zelfstandig naamwoord.


Slide 5 - Diapositive

Grammatica
Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan. De aanwijzende voornaamwoorden zijn deze, dit, die en dat.

de-woord > die of deze
die slang, deze jongen

Slide 6 - Diapositive

Grammatica
Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan. De aanwijzende voornaamwoorden zijn deze, dit, die en dat.

het-woord > dat of dit
dat kleed, dit meisje

Slide 7 - Diapositive

Grammatica
Aanwijzend voornaamwoord
Het cadeau weegt erg zwaar. Dat / dit moet je dus voorzichtig optillen.
Zijn rugzak is dezelfde als die van mijn broer. Die / deze met de sleutelhanger is van jou!
Onze ploeg kan dit weekend landskampioen worden. Dat vind ik heel leuk. > verwijst naar een zin

Slide 8 - Diapositive

De aanwijzende voornaamwoorden zijn:
deze, dit, die en dat.
Maak een zin met een aanwijzend voornaamwoord.

Slide 9 - Question ouverte

Grammatica
Betrekkelijk voornaamwoord
Dit verwijst terug naar een woord dat er vlak voor staat. 
die, dat, wat en wie
De telefoon die daar ligt, is van mij. 
Waar verwijst 'die' naar?
Het spel dat jij elke dag speelt, vind ik heel saai.
Waar verwijst 'dat' naar?


Slide 10 - Diapositive

Grammatica
Betrekkelijk voornaamwoord
Dit verwijst terug naar een woord dat er vlak voor staat. 
'wat' gebruik je om te verwijzen naar >
- een woord dat een overtreffende trap is
Het lelijkste wat ik kan vinden, is dit schilderij.
- een woord dat iets vaags uitdrukt (iets, niets, alles, het enige)
Alles wat je nog wilt doen, moet je op je lijst schrijven.

Slide 11 - Diapositive

Grammatica
Betrekkelijk voornaamwoord
Dit verwijst terug naar een woord dat er vlak voor staat. 
'wat' gebruik je om te verwijzen naar >
- een hele zin
Vrijdag begint de meivakantie, wat ik heerlijk vind.

Slide 12 - Diapositive

Alles wat je moet doen, moet je opschrijven.
'wat' verwijst naar:
A
je
B
opschrijven
C
moet
D
alles

Slide 13 - Quiz

Het huis dat daar staat, is enorm groot.
'Dat' verwijst naar:
A
enorm
B
enorm groot
C
het huis
D
daar

Slide 14 - Quiz

De jongen die daar loopt, zit in de tweede klas. 'Die' verwijst naar:
A
de jongen
B
tweede klas
C
daar
D
loopt

Slide 15 - Quiz

Grammatica
Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets of iemand, waarvan of van wie je geen bijzonderheden kent.

> iets, niets, niemand, iemand, alles, men, elke, ieder(een), wat (iets)


Slide 16 - Diapositive

Grammatica
Onbepaald voornaamwoord

> iets, niets, niemand, iemand, alles, men, elke, ieder(een), wat (iets). 
In de vakantie zat alles mee.
Niemand wil iets doen voor de inzamelingsactie.

Slide 17 - Diapositive

Op deze schooldag zit niets mee.
niets =
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaakd voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

Iedereen wil meewerken aan de grote sportactie.
iedereen =
A
onbepaald voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

Over twee weken begint de kerstvakantie, wat ik heerlijk vind.
wat =
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

Dat meisje is al twee weken aan het hardlopen.
dat =
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 21 - Quiz

Welke stad vind jij leuker, Parijs of London?
welke =
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 22 - Quiz

Oefenen
Maak de opdrachten in Magister Learn.
Kijk de opdrachten zelf na.

Slide 23 - Diapositive