Lesson 2 - Wednesday

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

This lesson
Previously on English lessons
Goals
Instruction
Practice
Reflection (game)
Next on English lessons
Homework

Slide 2 - Diapositive

Previously on English lessons...
Listening
Reading
Present simple vs. present continuous

Slide 3 - Diapositive

#Goals
...how to say something is happening right now.
...how to say something happens more often.
...the difference between the present
continuous and the present simple.

Slide 4 - Diapositive

Present continuous.
Welk woord zit daar in dat je kent uit het Nederlands?

Slide 5 - Diapositive

Present continuous.
Welk woord zit daar in dat je kent uit het Nederlands?

Present = het 'nu' (NIET TOEKOMST, NIET VERLEDEN)
Nu = precies op dit moment.

Slide 6 - Diapositive

Present continuous
I am teaching right now.
Ik ben aan het lesgeven nu.

Persoon + am/are/is + werkwoord + ing.

Slide 7 - Diapositive

Hoe zeg je dan ook alweer dat je iets NU aan het doen bent?

Slide 8 - Question ouverte

Maar... 
wat als iets nu vaker gebeurt.
Iedere keer terugkomt.
Zoals gewoontes, tradities, etc.

Slide 9 - Diapositive

Mijn gewoontes
Ik eet iedere ochtend yoghurt met chocolade en muesli.
Ik reis iedere dag met de trein.
Ik sport iedere dinsdag en donderdag.
Ik vier Kerst altijd met mijn familie.
Ik lieg nooit.

Slide 10 - Diapositive

De present simple.
Welk woord zit daarin dat je herkent?

Slide 11 - Diapositive

De present simple.
Welk woord zit daarin dat je herkent?

Simple = simpel! 
Niets ervoor of erachter plakken. Alleen het gewone werkwoord gebruiken.

Slide 12 - Diapositive

Present simple.
I eat yoghurt with chocolate and muesli every morning.
I travel by train every day.
I work out every tuesday and thursday.
I always celebrate Christmas with my family
I never lie.

Slide 13 - Diapositive

Present simple.
I eat yoghurt with chocolate and muesli every morning.
I travel by train every day.
I work out every tuesday and thursday.
I always celebrate Christmas with my family
I never lie.

Welke woorden geven aan dat het vaker of juist nooit gebeurt?

Slide 14 - Diapositive

Present simple.
I eat yoghurt with chocolate and muesli every morning.
I travel by train every day.
I work out every tuesday and thursday.
I always celebrate Christmas with my family
I never lie.

Welke woorden geven aan dat het vaker of juist nooit gebeurt?

Slide 15 - Diapositive

Present simple
Persoon + werkwoord

I travel by train every day.

Slide 16 - Diapositive

Let wel op!
He/she/it krijgen bij de present simple een ...??

Slide 17 - Diapositive

Let wel op!
He/she/it krijgen bij de present simple een -S !!

I travel.
He travels.

Slide 18 - Diapositive

Wat eet jij iedere ochtend?

Slide 19 - Question ouverte

Vraag het nu aan klasgenoot. Schrijf het zo op:

...(naam)... eet ...(voedsel)... iedere ochtend.

Slide 20 - Question ouverte

Present continuous vs simple
???

Slide 21 - Diapositive

Present continuous vs simple
Continuous gebeurt nu: persoon + am/are/is + werkwoord + ing.

Simple gebeurt vaker of nooit: persoon + werkwoord (+s).

Slide 22 - Diapositive

Let's check!
Check: 

Lesson 2 - exercise 21

Slide 23 - Diapositive

What did you learn?

Slide 24 - Question ouverte

Homework - Take out your diary!

Study words block 2 of Unit 5.

Slide 25 - Diapositive